l u c t o r et eme rgo . Geworsteld heeft de Zeeuw en dag aan
dag moet hij blijven strijden. Maar hij kwarn boven en hij
bleef boven.
In Zeelands geschiedenis speelt het water een hoofdrol. P r o t
e c t o r et h o s t i s was het randschrift van een’ penning, dien de
Staten van ’t gewest lieten slaan. Be s c h e rme r en vi jand
was het water van zee en rivieren. ’t Bedreigde hen, maar gelijk
het hun’ bodem had gevormd, vormde’t ook hun karakter, het
voedde hen , ’t bragt hun welvaart en overvloed. Daar vischten
hun visschers, daar zwalkten hun schippers, daar wiegelde de
vlieboot met zijn rappe gasten, daar dreef het statig oorlogschip
met zijn kloeke bemanning, daar zeilden de kapers heen om
buit en de Oostinjevaarder om schatten. Daar worstelden Geus
en Spanjaard. Daar werd brood verdiend, rijkdom vergaderd,
vrijheid bevochten, kracht geoefend, moed gekweekt, voiharding
en doodsverachting geleerd. En als de golven waren bedwongen,
dan bood de vette grond de vruchten van weiland en akker in
ruimen overvloed. De beschermer bleek vaak een vijand. Maar
de altijd dreigende vijand werd toch bovenal voor Zeeland ten zegen.
Over de viaduct door Rotterdam ratelt de spoortrein. Huizen,
straten, pleinen, vaarten, grachten en singels vliegen ons voorbij.
In zolderkamertjes en bovenvertrekken werpen wij vlugtig een’
blik. Beneden ons bruist het leven in de drukke koopstad. Aan
de halte bij de Beurs houden wij een tijdlang ¡¡¡ff boven het-
plein, waar de tramwagens af en aan rijden. Dan gaat hetverder,
over de prächtige havens, vol van schepen, over de lange, deftige
Bo omp j e s , over de breede rivier, met zijn driemasters
en stoombooten, längs de W i l l e m s b r u g , die de Maas nevens
de spoorwegbrug overspant, over de Ko n i n g s h a v e n , längs de
reeds voltooide gebouwen en de nog in aanbouw zijnde straten,
längs de havens en dokken, over de spoorweghaven met haar
loodsen en pakhuizen, en voorts dwars door het vruchtbare eiland
I J s e l m o n d e . Voorbij de velden, waar koolzaad, vlas en tarwe
wast, of heerlijk vee in vette weiden graast, voorbij de hooge
binnendijken, van statige iepen overschaduwd, voorbij slingerende
grintwegen en rijen van peppels en elzen, voorbij slooten met
kroos en rie t, waarover de gescheurde wilgenstammen zieh bui-
gen, en boschjes, waarin zieh groote hofsteden verschuilen,
voorbij kerktorens en watermolens in de verte, door het rijke
Hollandsche landschap rent de sneltrein voort. Bij de roode daken
en groene tuinen van Zwi j n d r e c h t zien wij de rivier te ru g ,
met de donkere huizenfeeks van het oude D o r d r e c h t aan haar’
overkant. Van de spoorwegbrug overzien wij den grooten waterplas,
en de nieuwe straten en villa’s, de oude buitenverblijven, de
molens en fabrieken aan deze zijde der stad snellen wij längs.
Een oogenblik oponthoud aan ’t station en verder gaat het, het
eiland over, tusschen bouwland en weiden, niet ver van de
lange, lange laan, die den straatweg aanwijst, waarlangs voor
de opening van deze spoorlijn; in den winter, de zwaarbeladen
diligences de verkleumde reizigers vervoerden. Zoolang er geen
ijsgang was -in de rivieren, werd de gemeenschap tusschen Rotterdam
en den Moerdijk door stoombooten onderhouden. Maar
wee, als er ijs kwam! Dan ging het „over de veeren.” Dan bragt
roeiboot of schietschouw menschen en goederen van Rotterdam
over het Katendrechtsche veer. Die overtogt kon een paar uur
kosten. Aan de overzijde wachtten wagens, die tot Zwijndrecht
reden. Daar was wederom de roeiboot of de schietschouw noodig.
Te Dordrecht werd de wagen weer bestegen, tot aan den breeden
stroom, die Holland van Brabant scheidde. Nogmaals moest het
vaartuig te hulp komen en hoe lang bleef het vaak op ’t onher-
bergzame water, eer de Brabantsche wal was bereikt! Hoe veel
tijd ging er verloren, eer al de goederen waren ingescheept en
weer gelost en op de rijtuigen geladen! En nu nog eens een
wagen, om huiverend van koude en. ziek van verveling eindelijk
den spoorweg aan den Moerdijk weer te vinden. Zulke winterreizen
leven in de herinnering van hen, die ze leerden kennen!
fhans zijn reeds twee rivierovergangen achter den rüg, een"half