zijn’ omrauurden voorhof, zijn breede gracht, maakt het gebouw
een’ goeden indruk, die nog zou worden vermeerderd, als de
muren niet met een leelijk, eentoonig donker grijs kleurtje waren
bedekt. „Station Re uv er !” — wij worden afgezet bij een nie-
tig dorpje, dat naauwelijks een halt aan den spoorweg zou be-
hoeven en ook geen middelpunt van een digt bevolkte landstreek
is. Ook hier had zieh echter reeds in overouden tijd een be-
volking opgehouden, blijkens de gereedschappen uit de steen-
periode, er gevonden, en bij de Maas ligt eene schans, die als
Romeinsch wordt opgegeven. Ons komt het Station uitnemend
te stade en ook aan Kessel komt het ten goede. Wij zien reeds
op geringen afstand het zonderlinge gevaarte, dat het doel van
onzen togt is, op den heuvel daar ginds als een geweldige steen-
klomp oprijzen. In een kwartier kunnen wij er zijn! — J a , als
de rivier er niet was en de weg niet zoo slingerde. Nu mögen
wij een uur er voor rekenen. Wij beginnen met ons er van te
verwijderen. ’t Gaat längs een’ open grintweg tusschen ’t bouw-
land, met een ruim en vrolijk uitzigt op de blaauwe heuveis
in de verte op Prnisisch grondgebied, want slechts een smalle
strook gronds scheidt ons hier van de grens. Bij de buurt L e u w e n
slaan wij den weg naar de rivier in , en wij komen in een woest
en wonderlijk landschap, met zandige heuvels en kleine bosch-
jes, schrale kampjes weiland en vervallen hutten, wilde hagen
en vergroeide berken. Hier en daar ligt een oud boerenhuis met
verweerde muren en ruig bewassen dak. Een purperen heuvel,
dik met heidestruiken bedekt en met dennen beplant, rijst fantastisch
uit de vlakte op. De rulle zandweg wendt zieh her- en
derwaarts om den voet der hoogten en tusschen de dorre vel-
den, totdat de breede, schoone Maasvallei zieh op eens in haar
liefelijkheid voor ons opent. Heerlijk kronkelt de majestueuze
stfoom door de vriendelijke landstreek, te aantrekkelijker, na de
ruwheid en verlatenheid van het oord, dat wij door kwarnen.
Smal is hier de rivier, wanneer de voorjaarsregens en de sinel-
tende sneeuw haar niet hoog tegen haar oevers doen stijgen,
maar snel is haar vaart, terwijl zij voorbij bruist en vaak kan
zij ’t den veerman moeijelijk genoeg maken. Een boot, door
zwakke of ongeoefende hand bestuurd, zou zij onverbiddelijk met
zieh slepen. Bij het veerhuis onder de oude boomen wachten wij
de pont, die aan den gespannen kabo'l; zal overgieren. Inmiddels
hebben wij gelegenheid, het tegenover ons liggende Kessel te
verkennen. Wij zien,' dat het een lang dorp is en dat er niet
ver van het veer aan de overzijde een groot, rqod steenen gebouw
met torens staat, een kasteel meer, dan waarop wij
verdacht waren. Voorts prijkt aan ’t einde van het dorp een
nieuwe, sierlijke kerk en daarnevens, op zijn’. heuvel, het oude,
graauwe slot. Kerk en slot te zamenf-met de woningen er om
heen en de boomen daarbij, met de rivier er voor en het ruime
verschieb er naast, vormen een tafereel, door kleur en vooral
door lijnen bekoorlijk. De plat gebouwde pont schuift op de
kiezelsteentjes van den lagen veerdam, en het water, in zijn stroo-
ming gestoord, klotst er driftig om heen. Rommelend daalt de
ketting, die de breede oprijplank neer laat en wij komen droog-
vpets aan boord. De onvermijdelijke medepassagier, die nooit na-
laat, als uit den grond op te rijzen, zoo vaak een veerpont zal
overgaan, verschijnt ook hier als een spookgestalte, niemand weet
van waar. Tusschen Reuver en de Maas hadden wij geen levend
wezen gezien. Zooeven nog was er in heel den omtrek geen
sterveling te bespeuren. Niettemin stapt een reizend koopman met
ons in het vaartuig.
De overtogt. is spoedig volbragt en wij zetten den voet op
Kesselschen grond, in de stille dorpsstraat. De oude grafelijke
residentie bezit een tweetal marktpleinen * een in zijne soort aan-
zienlijk raadhuis, eenvoudige, maar vrij goed onderhouden woningen
voor de burgerij en de onmisbare neringen. Regt tegenover
den weg aan de andere zijde der rivier, waar längs wij
kwarnen, is voor eenige jaren door den vorigen eigenaar van Kessel
een groot huis gebouwd, een tweede kasteel, waar ’t zeker
vrij wat vrolijker en lichter is dan in den ouden, somberen
buro-t, Zelfs zouden wii het aantal vensters O " hier bovenmate groot
noernen, en aangezien men van het goede ook te veel kan heb