kere muren van het. Keppelsche kasteel. Wij gaan zóóver met.
Een voetpad door de roggevelden wendt zieh ter zijde af, naar
den Hummelschen toren en den molen daarnevens, — een aar-
dig voetpad längs het rijk begroeide watertje en de ligtgroene
wilgen, met het gezigt op groepen van peppels en eiken en bruine
beuken, hier en daar verspreid, op het trotsche Enghuizen in
de verte en de vriendelijke huizen van het dorp daar voor ons.
Het brengt ons tusschen groene hagen en tuinen in de dorps-
straat, die weldra uitloopt in de 1 aan van hooge eiken aan den
Zutphenschen grintweg, en als wij ons regts wenden, dan komen
wij längs de school, de bewaarschool en het kerkje in zijn plantsoen
van heesters, binnen de muren van onzen Go u d e n K a r p terug.
Een paar dagen konden wij gemakkelijk besteden aan wat.
wij tot dusver in den Achterhoek zagen. Wie er langer tijd aan
wijden kan, acht dien tijd niet verloren bij het zoeken naar wat
nieuws, of bij het terugzien van het reeds bekende. Er is ge-
legenheid tot grooter en kleiner wandeltogten in overvloed. Er
zijn landwegen en boschpaden genoeg, om telkens afwisseling te
vinden en niet ligt zullen de hoofdpartijen in het landschap ons
vervelen, al keeren wij er telkens toe weder. Een uitstap is er
te maken, die aandoeningen van gansch anderen aard bij ons
opwekt, dan te weeg gebragt worden door het natuurschoon, of
het prächtig landgoed, of de oude heerenhuizinge. Op den to g t,
waartoe wij ons aangorden, vinden wij van dat alles wel iets,
maar ’t is ditmaal toch geen hoofdzaak en geen hoofddoel. Wij
gaan naar d e n K r u i s b e r g en de Kruisberg is voor de jongens,
wat het oude Montfoortsche kasteel voor meisjes is — een ge-
vangen' i s vo or j e u g d i g e v e r o o r d e e l d e n .
Hier een gevangenis! Een fabriek was haast al erg genoeg,
maar een gevangenis! — Zullen wij ons genot verstoren, door
derwaarts te gaan en getuigen te zijn van de eilende, die daar
wordt geleden, van de zonde, die daar wordt geboet ? Of zullen
wij zoo zelfzuchtig en onbarmhartig zijn, om daar nieuwe prik-
kels te gaan zoeken in de scherpe tegenstelling tusschen hun lot
en het onze? Of wel, zullen wij.die gevangenis gaan zien met
de nieuwsgierigheid van toeristen, die nu eenmaal a l l e s zien
moeten — een krankzinnigengesticht even goed als een dieren-
tuin, een teregtstelling even goed als een tentoon Stelling van
schilderijen? Noch het een, noch het ander, hoop ik. Wat wij
op den Kruisberg vinden, zal zeker weemoedig stemmen, maar
toch ook den menschenvriend verblijden, en onze belangstelling
verdient in hooge mate wat daar wordt beproefd, om ’t verlorene
te zoeken, ’t verdoolde terug te brengen.
De Kruisberg ligt ongeveer 25 minuten van Doetiehem.
Wij kunnen er van Hummelo längs een’ binnenweg komen. ’t Is
echter veiliger, den straatweg te kiezen, want het gesticht ligt
midden in het hout, en met al die zandsporen zouden w ij’t waar-
schijrdijk mis loopen, als wij niet goed in de streek bekend zijn.
^ Van den straatweg zagen wij ’t begin reeds meermalen, als
wij in Keppel kwainen. De eikenlaan, die er voor eenige jaren
prijkte, is vervangen door jonge boompjes, waaronder niet weinigen
, die kwijnen en niet weinigen, die ’t leven niet hebben
kunnen houden. Dat heeft het eerste gedeelte van den weg zeker
met verfraaid. Even wel, de groote weide aan den IJsel en de
nvier daarnevens en het hooge, wilde hout van het kasteelbosch
aan den anderen oever, de akkermaalsboschjes, met populieren
en abeelen, dennen en acacia’s, berken en beuken en het „gal-
genbergje” aan onze linkerhand, blijven toch altijd nog een liefe-
lijk landschap vormen.; Eenvoudige, landelijke schoonheid is het
kenmerk van den ganschen weg. | Is er stil. Voorbijgangers zien
wij niet veel. Een paar wagens, met rogge beladen, komen ons
tegen. Een enkele zware blaauwe vrachtkar, met het schilder-
achtig getuigde paard, met de witte huif, en den schommelenden
bak tusschen de wielen, brengt er wat leven door haar’ rijkdom
van kleuren, niet het minst door het vrolijk deuntje, dat de
lange zweep des voermans klapt en door het getjingel van de
bellen aan • den hals van het langzaam voortstappend ros. De