van Romeinschen, deels welligt van middeleeuwsc-hen oorsprong
zijn. Meer dan eens klonken hier feile wapenkreeten en stroomde
er het bloed van Geldersclien en Holländers in hun verbitterde
gevechten. En in dit heerlijk oord inoest. bisschop Me i nwe r k
van P a d e r b o r n zijn moeder Ad e l a overtuigen van schände en
onregt, van meineed en kindermoord.
Hebben ook niet. de sluizen en vestingwerken daar aan den
voet van den berg de magt om droevige gedachten op te roepen ?
Als er oorlogsgevaar dreigt, dan moeten die sluizen het Rijn-
water inlaten in de Geldersche vallei, dan moeten die verschan-
singen inet vuurmonden worden gewapend. Dan moet er verwoes-
ting worden gebragt over de vruchtbare velden. Dan moet er
dood en verderf worden gezaaid. Maar dan zal het zijn tot ver-
dediging van den vaderlandschen grond. Möge de tijd verre zijn-,
waarin de Heimenberg den donder der kanonnen hoort en anderen
kruitdamp ziet, dan die er nit het jagtroer opstijgt!
Door het bosch zoeken wij den weg naar het welbekende loge-
ment. ’t Ligt aan den straatweg en omtrent de rigting behoeven
wij dus niet in ’t onzekere te zijn. Dat geeft ons vrijheid, nog
wat rond te dwalen door het sombere eikenboschje met heuvels
en dalen, waar vreemd gevormde, wilde stammen groeijen, door
de trotsche lanen van hooge beuken, tusschen de rijzige dennen,
ons weipig bekommerend om voetpad of rijweg. Maar ’t is ons
geen schade, als wij een goed deel van den prächtigen straatweg
bewandelen, die als een holle weg door hooge kanten ingesloten,
onder het statig gewelf van beuken, eiken en acacia’s van den
heuvel afdaalt in de vlakte. Op de laatste hellingen ligt een aan-
zienlijke buitenplaats. Aan beide zijden breidt het bosch zieh uit.
Dan vertoont zieh het logement en daarnevens een ledig staand
heerenhuis. Daarachter is ’t met heuvels en bosschen gedaan.
Wij vertoeven toch nog eenigen tijd in de houtrijke streek
aan deze zijde van de brug en van het open veld. Yooreerst,
omdat een matige verkwikking in het günstig bekende en goed
gelegen hotel ons niet onwelkom is. Vervolgens, omdat wij ook
de bosschen aan den anderen kant van den weg wat nader willen
leeren kennen.
Achter den stal der uitspanning klimt het bergpad tusschen
hooge dennen, wier afgevallen naalden den grond als in een
gladden en glimmenden, „gecireerden” vloer veranderd hebben,
en al klinkt.de naam van „bergpad” tamelijk we i d s c h t is toch
een niet onaardige heuvel, längs wiens helling t ons voert, en
een fraai beukenbosch bekroont den top. ’t Is hier een gansch
ander dandschap, dan wij aan den Rijnkant vonden. W ij missen
hier de rivier, de steile, ruwe zijden van den berg, de onaf-
zienbare ruimte. Daarentegen hebben wij hier een bloeijend dal,
waar het koren golft, door het donkere hout omsloten. En soms
klimt de heuvel hoog genoeg, om boven de groene kroonen een
blik te vergunnen op het blaauwe verschiet. Door het bosch en
door de vallei leiden voetwegen naar de breede, deftige beuken-
laan van H e im e r s t e i n en als wij het dal doorgaan, dankomen
wij op eenigen afstand het sierlijke heerenhuis voorbij, met vleu-
gels en veranda en terras, als in een lijst van veelsoortig geboomte
gevat en beider uitkomend tegen het diep en donker blaauw van
den achtergrond, waar de verre Veluwsche heuvelen golven. Onder
dit huis, het eigendom van baron S c h imme l p e n n i n c k , be-
hoort de Heimenberg.
En nu kunnen wij niet verder onzen togt uitstrekken. Wij
zijn gekomen in de laan van beuken en dennen, die den zoom
der heuvels en der bosschen uitmaakt. Volgden wij die in Noor-
delijke rigting, dan kwamen wij weldra in de veenen, längs den
L a a r s c h e n b e r g , de oude bezitting van Ad e l a in de eerste
jaren der l l de eeuw; dan konden wij een zijpad vinden, dat ons
naar de nietige overblijfsels van het sterke t e r H o r s t zou leiden;
dan konden wij het adellijk R em m e r s t e i n met zijn bosschen
bezoeken en eindelijk in V e e n e n d a a l uitkomen. Wij
zouden dan ook den K u n e r e n weg kunnen zien, wiens naam
de herinnering bewaart aan Rhenen’s patronesse, koning Rad