HtWKBEDDEN TE ROLDE.
dat omwalde pleintje er eenige belangstellmg voor inboezemen.
Op zieh zelf is er niet veel aan te zien. Het hunebed van Ballo
behoort tot de grootsten, maar is tamelijk geschonden. Merk-
waardig is het „kerkhof” I om het groot getal van ronde en
Vierkante grafheuvels en om de voorwerpen, er m gevonden,
waaruit zieh gissen laat, dat er de gefallenen m een gevecht
zijn bijgezet; doch een bezoek aan al de oudheden in die streek
zou ons alligt een paar uren en dns wat te veel van onzen tqd
kosten. Ook zon een uitstapje naar het oude, ten deele ge-
sehonden „kamp” , dat ten Z. O. van R o l d e lig t, de moede weimg
loonen. Drenthe heeft bezienswaardiger „legerplaatsen dan 1
van aarden wallen omringde, onregelmatig gevormde perk, waar-
van noch de ouderdom, noch de oorspronkehjke bestemmmg
vooralsnog verklaard schijnt. , 1
Wat wij echter niet verznimen mögen, dat is een bezoek
aan de beide belangrijke hunebedden, die op een vijf mmuten
afstands van het dorp niet ver van elkander liggen. Wij gaän
längs de tamelijk groote kerk, een der oudsten van Drenthe,
waaraan nog enkele overblijfsels v a n Romaanschen bouwtrant te
zien zijn, en wij komen op de uitgestrekte, fraaije esch, van
houtgewas omringd. I Is e e n s c h o o n landschap, dat zieh hier
rondom ons uitbreidt; een scliilderachtige vereemging van hoog,
eolvend bouwland, digte boomgroepen, groene hagen, gevels
van hont en daken van riet, rijk van kleur door het mos,
dat de tijd er op groeijen deed, slingerende zandsporen krach,
tige eiken met knoestigen stam en breed uitgeslagen takken, het
eerwaärdige bedehuis met zijn zware steunbeeren rondom het
koor en zijn’ hoogen, met een ranke spits gekroonden toren.
Midden in het veld zien wij, althans als de rogge gemaaid i s ,
de twee geweldige steenhoopen, waarboven de eiken hun armen
beschermend nitbreiden. Wie voor ’t eerst een hunebed ziet
gevoelt misschien eenige teleurstellmg. Hij heeft zooveel gghoord
van ontzaggelijke — — steenmassas, dat
hij zieh heeft voorbereid om een’ diepen indruk te ontvangen
als van een reusachtig gevaarte. En op ’t eerst gezigt va t e
INDÄUKKEN. 55
welligt tegen. Zoo bijzonder veel is er eigenlijk toch ook niet
aan te zien. Eenige steenen, regtop gezet, eenige anderen daar
bovenop gelegd, ziedaar alles...Naar het-schijnt, moe.t men eenigs-
zins "leeren > zieh aan de afmetingen' te gewennen, gelijk het wel
met ieder grootsch menschen werk ’t geval is. In de wijde ruimtej
op de uitgestrekte esch, zooveel meer nog op de onafzienbare
heide, vertoont zieh het hunnebed als een nietig oüderdeel van
het groote geheel. Maar dat gevoel van teleurstellmg wijkt. Allengs
krijgt men oog voor de stille, verheven majesteit dier eenvou-
dige, kunstelooze grafmonumenten. De indruk blijft niet uit.
Werkelijk zijn dat toch gevaarten, waarbij gij u klein gaat ge,
voelen. Zie eens, wat vervaarlijke brokken graniet daar als dek-
steenen nevens elkander op zijn geplaatst. Gij. wandelt er eens
om heen; twaalf eilen lang, drie tot vier eilen breed, zijn de
beide hunebedden te Rolde, en al zijn zij geenszins de grootsten,
zij beslaan toch een niet onbelangrijke piek gronds. Gij klimt er eens
op en de omvang der deksteenen verbaast u hoe langer hoe meer.
De grootste van het zövental, dat het eerste en bestbewaarde
dezer beide • steengraven dekt, is drie' eilen lang, anderhalf el
breed, een el dik, en naar dien maatstaf wordt zijn zwaarte
berekend op zestienduizend driehonderd en twaalf pond. Maar
ook al staan deze cijfers u niet voor den geest, — wat ligt ge-
beuren kan, — gij hebt ze niet noodig om getroffen te zijn.
Nog altijd omringt.u. het landschap met zijn ruimte, en daarboven
weift zieh de hooge hemel, waar de wolken drijven. Nu is het
magtige hunebed u geen nietig steenhoopje meer. Het heeft u
aangegrepen en het boeit u onweerstaanbaar. En gij denkt aaii
al die- eeuwen, die er over heengingen, terwijl het daar la g ,
onveranderd. Gij denkt aan de menschengeslachten , die deze graf-
teekens boven de asch van hun dooden hebben opgestapeld en
aan de dooden, die daaronder slapen. Wie waren zij? Wanneer
leefden zij ? De wetenschap geeft het antwoord niet. De geschie-
denis zwijgt. Alleen dit Staat vast, dat het grafteekens zijn. Tus-
schen twee steen vloeren vond men, waar meh ze onderzocht
heeft, urnen, die de asch, soms van een’ enkelen, soms van