en ’t voornaamste zien wij van zelf in ’t voorbij rijden — den
siugel om de stad, de nieuwe huizen, de nette woningen van
wat ouder dagteekening, een paar aardige oude trapgevels en een
goed aantal winkels. De oude kloosters, waarde Br o e d e r s des
g eme e n e n l e v e n s en de Ri d d e r s van h e t Du i t s c h e
l iui s plagten te wonen, zijn vertimmerd, evenals het drietal ge-
stichten voor geestelijke zusters. Alleen de kerk is belangrijk.
,/Een der fraaisten van Nederland” wordt zij genoemd door de
Rijksadviseurs, die het tevens betreurden, „dat de werken tot
haar onderhoud en herstel inoeijelijk waren overeen te brengen
inet de beginselen der architectüur en met hetgeen het karakter
van het gebouw eischt.” In 1850 was een zoldering in het groote
schip aangebragt, die t in hooge mate ontsiert en geen dertig jaar
later reeds met instorting dreigde. Bij de herstellingen aan de
Z. en N. portalen werden //fijne traceeringen, zuilen, consoles,
kapiteelen en baldakijnen van natuurlijken steen weggehakt en
vervaugen door een werk van Portlandsch cement, waarvan de
lijnen en profielen volkomen in strijd zijn met het karakter van
het munument en met de vormen, bij middeleeuwsche construc-
tien gebruikelijk”. ’t Ontbrak trouwens kerkvoogden volstrekt
met aan den goeden wil, om de restauratie van het belangrijke
gebouw in beter rigting te leiden, maar ook hier was h e t: groote
kosten voor noodige herstellingen, geringe middelen uit vrijwil-
üge bijdragen. De Commissie van Rijks-Adviseurs is opgeheven.
Wie dient tegenwoordig onze welgezinde kerkvoogden van raad
en voorlichting, en waar moeten zij zieh wenden om eenigen
steun, als t behoud van wat schoon en merkwaardig is hun
krachten te boven gaat?
De Doesburgsche S t. Ma a r t e n s k e r k werd op deze plaats
gebouwd, nadat de vorige in 123o bijna geheel was weggespoeld.
Destijds behoorde het patronaat. aan het klooster B e t h l e h em bij
Do e t i c h em. Ot t o van den Be r g had het in 1:232 aan dit
Godshuis geschonken. Dat het patronaat tot dusver dien banner-
heer toekwam, kan eenig licht werpen op de duistere geschiedenis
van het oude Doesburg. Onzeker is het, of D i u s b u r c h , dat in
884 door de Noormannen vermeesterd werd, ons D o e s b u r g is,
dan wel het Duitsche D u i s b u r g aan den Rijn. De kromek verhaalt,
dat zij, in d a t j a a r i n C h i n h e i n ^K e n n em e r l a n d )
met behulp van Go d f r i e d geland, den Rijn opvoeren en Di u s b
u r c h bezetten. Zij rigtten daar, naar hunne gewoonte, een
versterking op en bleven er den winter. Maar hertog H e n d r i k
hield hen in bedwang en verhinderde h en , ergens te plünderen.
Toen 1 weer lente werd, vertrokken zij te scheep. Met het oog
op die landing in C h in h e im wordt D i u s b u r c h door bevoegde
geschiedkundigen voor Doesburg aan den IJsel gehouden. De
landstreek was ten minste reeds vroeg bewoond. An g e r l o wordt
in 891, Be i n h em misschien in 796, B i n g e r d e n in 970,
Humme lo in 828, Do e t i c h em in 838 genoemd, evenals welligt
Dieren. Zeker wordt met D u i s b u r g in H ame l a n d , waar de
abdij van C o r v e y in de laatste helft der 11** eeuw een bezitting
had, ons Doesburg bedoeld. Het blijkt dus behoord te hebben
tot die uitgestrekte gouw, die sedert onder h e t S t i c h t en
Z u t p h e n werd verdeeld. De heeren van den Berg waren uit het
Zutphensche gravenhuis gesproten en hadden uit de voorvader-
lijke goederen hun deel ontvangen. 't Laat zieh gissen, dat ook
de kerkgift van Doesburg daaruit afkomstig was.
In het jaar 1286 werd de kerk aan de R i d d e r s van h e t
Du i t s c h e h u i s o v e r g e d r a g e n . Bijna twee eeu wen later, in 1483,
werd zij met den toren door een’ geweldigen brand bijna geheel
verwoest. Groote schade leed zij in 1548, in 1717 en in 1737
door het vuur. Haar toren was de eerste m den lande, waarop,
in 1783 , een bliksemafleider werd geplaatst.
In de kerk werd in 1854 door de bemoeijingen van Mr. J.
L. Gregory, thans oud-commissaris des konings in Drenthe en
zijn’ broeder, der lateren vice-admiraal P. A. A. Gregory, uit
vrijwillige bijdragen van het vorstenhuis en stadgenooten een
marineren gedenksteen geplaatst boven het graf van een’ van
Doesburgs lang vergeten burgers, den later in zijn Verdiensten ge-
kenden zeeheld Wem m e r van Be r c h e m .
De eerste stadsregten ontving Doesburg in ’t begin der 13,1e