74 DE GRAPKELDER.
kruisende wegen gelegen, längs huizen m het eikenhout, voorb]
boschjes en omwalde weiden, de woeste heide met läge heuvels
en kleine dalen op. Den zandweg, die bet dorp met den kunst-
weg verbindt, laten wij ter linkerband. Ons rijtmg moet dien
volgen; wij hebben ons om paden en sporen met te bekomme-
ren Daar ligt een heuvel met afgegraven kanten. Wie weet,
wat die nog verbergt misschien. Daar ligt een groote kei m t
veld Wie weet, wat daaronder nog rust. Onwillekeung wor
de zucbt om te graven e n 'te zoeken bier opgewekt en de ver-
wacbting van iets te vinden verlevendigd door de hennnenng
aan wat bier en daar werkelijk door opzettelijke naspormg, oi
door een gelukkig toeval aan het licht kwam. De bepaalde ver-
klaring „dat daar niets is” , kan onze verwachtmgen misschien
tot zeer bescheiden verhoudingen terug brengen, maar onbegrensd
seloof vindt die tocb niet.
Ziedaar den „grafkelder” . In een’ der beweis, van de ove-
rigen uitwendig door niets onderscheiden, en als de anderen met
heidestruiken begroeid, vinden wij een langwerpig Vierkante
ruimte, gevormd door acht groote, platte, op hun’ kant geplaat-
ste steenen, drie aan elk der lange zijden, aan de körte zi]den
slechts een’ enkelen. De vloer is met kleine steenen geplaveid
en in een der zijden is een opening gelaten, waarbeen een m
den heuvel ingegraven pad met enkele ruwe trappen leidt. Vroe-
ger was dit graf met vrij groote deksteenen gesloten en geheel
onder de opgeworpen aarde verborgen. 'De voorwerpen bij de
ontdekking er in gevonden, waren van denzelfden aard als die,
welke in de bunebedden worden aangetroffen, en deden het kennen
als uit den steentijd afkomstig. -
Van dergelijke steengraven schijnen er thans vier m Drenthe
bekend — bebalve dit te Ee x t , een bij Ex l o en twee bij
Emmen. Hoogstwaarschijnlijk zijn er vrij wat meer geweest. In
„Hunsow” lag een groot granietblok, half m een van steenen
opgezet keldertje gezakt, en in de nabijheid vond men scherven
van urnen. Al zag J a n s s e n bij onderzoek onder enkele andere
groote steenen aldaar niets anders dan den ongeroerden grond,
EEN ERNSTIG LANDSCHAP.
’t is tocb mogelijk, dat van de vele zware keijen, nog overal
op die piek verspreid, sommigen zulke keldertjes bedekken, zoo-
als van allen verzekerd werd. En ook elders kunnen ruigbegroeide
heuvels zulke grafsteden verbergen, wier inrigting en mhoud
voor de kennis van de oudste bewoners des lands belangrijk moet
isLjn. ’t Zal dan welligt ook kunnen blijken, of hunebedden en
grafkelders geacht mögen worden door denzelfden volksstam te
zijn gesticht, en of het wijst op verschil van rang, dan of misschien
alleen aan gemis van de noodige bouwstoffen en arbeids-
krachten zou moeten worden gedacht, wanneer voor den eenen
doode zulk eene eenvoudige en weinig inspanning eischende rust-
plaats werd bereid, terwijl voor den anderen een gedenkteeken
werd opgestapeld als die ontzagwekkende steenmassa, die wij
daar ginds in het veld zien liggen.
Het hunebed bij Eext is van reusachtige afmetingen en over
’t algemeen goed bewaard. ’t Behoort tot de fraaisten en de
meest bekenden van Drenthe. Van den grintweg tusschen Ro l d e
en Gi e t e n is het gemakkelijk te zien en te bereiken, maar ’t
is toch ver genoeg van dien kunstweg verwijderd, om door de
plegtige eenzaamheid zijner ligging een’ diepen lndruk te weeg
te brengen. De groote heide breidt rondom zieh uit. Op eenigen
afstand vormen de donkere boschpartijen van Eext den achter-
grond van een ernstig landschap. Enkele heuvels verheffen zieh
hier en daar boven de vlakte, en het ruwe zandspoor slingert
zieh over den valen, met krachtige erica-struiken begroeiden grond.
Alleen de witte, regte lijn van den grintweg spreekt ons van
een werk uit onzen tijd, maar ’t is niet moeijelijk dien te ver-
geten. Overigens verplaatst ons alles in lang verloopen eeuwen,
en wat verandering elders ook de stroom des tijds mögt aan-
brengen, hier rolden zijn golven voorbij, zonder de bewijzen na
te laten van hun magt ter verdelging en vernieuwing. Ilet tafe-
reel, zooals wij het heden zien, is reeds door tal van menschen-
geslachten aanschouwd. Toch durven wij niet beweren, dat het
oog der mannen, die dit hunebed bouwden, zoo ver als het
onze kon rondweiden. De heideschors bedekt de sporen van vroe