raet tuinen en moesgrond en korenvelden. De keijen verkündigen
ons, dat wij in een stad zijn. Bnkele nieuwe landhuizen spreken
er van, dat wij zijn gekomen in een welvarende en zieh uitbrei-
dende stad. De gebouwen der terra-cotta fabriek getuigen, met
de bierbrouwerij en een paar pannenbakkerijen, dat wij zijn in
een nijvere stad. Tot nadere kennismaking hebben wij evenwel
nog geen gelegenheid, want ons voertuig heeft aan een der zoo-
men van de eigenlijke stad, bij het logement d e We r e 1 d , zijne
bestemming bereikt. Waren wij soms geneigd, op onzen langen
rid te gelooven dat Wageningen aan het eind der wereld ligt,
wij kunnen nu zien, dat — juist andersom — de wereld ligt
aan het einde van WagO.e ningOen.
Met het vraagstuk, of wij in of buiten de wereld zijn, ter-
wijl wij ons onder de ruirne veranda van het hotel met een teuge
biers verkwikken, behoeven wij ons niet langer op te houden, dan
gedurende den tijd waarin wij het glas ledigen. Ons plan is
niet, onder het dak des heeren S t e u k te overnachten. Op den«
Wa g e n i n g s c h e n b e r g hopen wij nog wel een plaatsje te
vinden, en na een kort vertoef slaan wij den weg derwaarts in.
’t Is de breede, deftige straatweg op Arnhem, die-over den
hoogen heuvelzoom loopt. Regts leidt een andere weg naar be-
neden, längs den voet van den berg. Eraaije buitenverblijven,
molens, burgerwoningen, uitspanningen, hoog gelegen bouw-
akkers, vinden wij aan de eikenlaan, die haar lommer over den
weg verspreidt. In de diepte stroomt de rivier en aan de andere
zijde golven de glooijende Veluwsche heuvels. Op de hoogte tus-
schen den weg en de rivier prijkt het nieuw aangelegde Hin-
telnoor t - , en daarnevens beginnen de statige bosschen van het
schoone landgoed Be lmon t e . In een tamelijk diep ingesneden
ravijn bij het tolhuis voert een zijweg naar het L e x k e n s veer ,
en straks vinden wij tegenover de laan, aan wier ingang de jagt-
paal van den huize G r u n s v o o r t Staat, den handwijzer, die ons
het pad naar ’t hotel „de Wa g e n i n g s c h e b e r g ” aanduidt.
Tusschen akkermaalshout en acacia’s brengt het ons in een paar
minuten ter bestemder plaatse.
’t Is een ruim en goed ingericht hotel, in Zwitserschen stijl
gebouwd, met balkons en Veranda’s, eetzaal en koffijkamer, nette
vertrekken en een groot terras, dat een heerlijk uitzigt over den
Rijn en de Betuwe aanbiedt. Ook is er een muziektent, die mis-
schien beter elders geplaatst wäre, waar zij ’t gezigt minder be-
lemmerde.
Aan ’t hotel is het druk en vol is het op het terras. De
prächtige zomeravond en een muziekuitvoering hebben zamen-
gewerkt, om talrijke gasten uit den ointrek hier te vereenigen.
Maar daar binnen is voor een paar reizigers nog wel plaats, en
wij kunnen hier dus een onderkomen vinden, om voorts te ge-
nieten wat er zoo ruimschoots te genieten is. Kalm en rüstig
stroomt daar beneden de rivier. Over de toppen der boomen,
die längs de steile heuvelhelling groeijen, zien wij den breeden
uiterwaard, met de heldere waterplassen en kreeken, en met
bonte runderen als bezaaid. In die boömgroepen aan den oever
van den stroom verschuilt zieh het veerhuis en telkens gaat de
gierpont over en weer. Aan de overzijde ligt de veerdam met
de linden en daarachter de vruchtbare, uitgestrekte vlakte van
de Be t uwe , met haar lange lanen en groote hofsteden en het
donkere bösch van H emme n in het midden, scherp afstekende
tegen het ligte geel en groen van weiden en bouwlanden, over-
gaande in blaauw en violet, waar in de verte de rookpluim eener
stoomboot op de Wa a l als een wolkje zweeft. Den toren van
Ra n d wij k zien wij niet ver van den oever aan den zwaren dijk;
wat verder stroomop dien van H e t e r e n en landwaartsin eenige
andere spitsjes, blinkend in den gloed der ondergaande zon. Blanke
zeilen van zachtkens voortdrijvende schepen weerspiegelen hier
en daar en brengen- leven in het landschap, waarover allengs
de schemering daalt. De heerlijkheid der volle maan vervangt
den glans der zomerzon. Een ftjn zilvergrijs verspreidt zieh over
den omtrek. Enkele torens en boomen teekenen zieh als donkere
schaduwen af. Op de golfjes der rivier danst het maanlicht en
in de plassen straalt het als in Spiegels van metaal. De lantarens
op de schepen, aan de veerdammen, op de schuiten der gier