tot het logement h e t Hu i s in h e t b o s c h , dan ofwij het bosch
zullen binnentreden. In den regel aarzelen wij niet. Hoe gaarne
verbezen wij ons m de geheiinzinnige scbaduwen der wouden
onder het hoog en donker loofgewelf, door struikgewas en opslag
omnngd, waaruit de magtige stammen wild en ordeloos opschie-
ten, hun breede armen uitbreidend over het lagere hout, waarin
zieh de smalle, kronkelende paden verliezen! Maar in het Lies-
bosch is daarvan geen sprake, allerminst in het gedeelte, dat
wij hier voor ons zien. Ook hier lijnregte lanen en — wat ons
nog onaangenamer aandoet — niets dan jong hout, ten deele
zelfs kortelings gepoot en nog naauwelijks aan de gelijkvormig-
heid met telegraafpalen ontwassen. In den zandigen bodem staan
zij m lange reeksen geplant en niet zeer sterk is de verlokking,
om om hunnentwil de hooge eiken van den straatweg te verlaten."
Als wij het toch doen, dan is het in de hoop op iets beters,
dat zieh wachten laat, omdat verderop toch stouter en digter
geboomte zieh vertoont. Wij blijven echter vooreerst aan, den
zoom van het bosch, in de lange, groene graslaan, waar talrijke ,
paddestoelen en veelsoort.ige mossen van de vochtigheid van den
grond getuigen, en het hout wordt. ook allengs wel wat hooger,
maar de elzen en eschdoorns, de beukjes en eikjes nevens ons’
de smalle dwarslanen en de met groote regelmatigheid geplante
stammen maken toch altijd nog weinig indruk. Eerst aan het
einde, bij het hek tegenover h e t H u i s i n h e t b o s c h , begint
het karakter van het bosch wat meer te beantwoorden aan onze
verwaehting. Daar staan kloeke beuken, zooals wij er hier nog
geen hadden gevonden en wij begroeten hen als de voorposten
van het krachtig en heerlijk leger, dat wij weldra hopen te aan-
schouwen, als wij dieper zijn doorgedrongen in het heiligdom.
Voorloopig gaan wij het bosch weer u it, om in het logement
met zijn rood dak en zijn vriendelijke witte muren eenige maat-
regelen omtrent onzen maaltijd te nemen. Hierin slagen wij zonder
moeite, want al is de uitspanning in dezen tijd van het jaar
tamehjk eenzaam en weinig bezocht, de kastelein is uitstekend
op de ontvangst van gasten ingerigt, en wanneer wij de nette
vrolijke kamers zien en den uitgestrekten, met fraaije heesters,
sierlijk bloeinhout en hoog geboomte prijkenden turn doorwande-
len, dan begrijpen wij zeer goed, dat het hier in de zomermaan-
den niet aan loge’s ontbreekt en vaak van bezoekers uit de
stad wemelt,
En nu het bosch weer in. De weg wijst zieh van zelf. Het
pad met de witte paaltjes leidt ons er binnen, maar wij vmden
ons toch nog niet regt bevredigd. ’t Zijn altijd regte lanen en
regte dwarslanen, altijd witte paaltjes op de hoofdwegen, en t
blijft altijd een rentegevend goed, waarvan de boomen gehakt
worden eer zij „op scha staan” . SJechts enkele meer wilde en
daardoor schooner partijen treffen wij aan, en daar vinden wij
ook wat ruwer sporen, waar het gras op de paden groeit en de
hooge varens haar rijk gepluimde hoofden buigen over den digt-
bewassen grond. Vooral bij het „jagertje” , om zijn pannekoeken
vermaard, ontmoeten wij de meeste afwisseling van beuken, linden
en eiken, met lijsterbessen en elzen vermengd, en in den omtrek
daarvan moeten ook de zwaarste stammen en de schilderachtigste
gedeelten van het bosch worden gezöcht. Eenige aanleg van slin-
gerpaadjes en waterwerk is aangebragt in de nabijheid van het
prinselijk jagthuis, dat wij daar ginds, aan de overzijde van een
groote weide, tusschen bruine beuken en donkere sparren, roode
heesters en reeds ontbladerde populieren, als een tamelijk uit-
gestrekt, ouderwetsch, geelgepleisterd gebouw zien liggen. Als
„jagthuis” heeft het geen beteekenis meer. Geen vrolijke gasten
komen zieh hier vereenigen, om tot het edele weispel uitte-
trekken met schallende hörens en bassende honden , en straks
aan den lustigen maaltijd, onder het klinken der bokalen, elkander
op hunne. uitermate verrassende jagtavonturen te ont-
halen. Sinds de dagen van den stadhouder-koning zijn trouwens
de herten uitgeroeid, tot groote vreugde der omwonende boe-
ren, en het „jagthuis” heeft eigenlijk meestal gediend tot wo-
ning van den Plantaadje-meester, die het opzigt over de prin-
selijke bosschen had. Als buitenverblijf van den generaal Chasse
heeft het eenige merkwaardigheid, maar ’t was nog voor de