eil vergelijken wij den Doorwerth in zijn’ tegenwoordigen staat
met wat ons uit de vorige eeuw daaromtrent bewaard is, dan
zien wij, dat het statige slot, — behoudens enkele kleine wijzi-
gingen, # - met zijn zware muren, zijn hooge daken, zijn sier-
lijke torenspitsen, zijn talrijke dakvensters, zijn trapgevels en hang-
torentjes, werkelijk door den nieuwen eigenaar in den ouden
stijl werd hersteld.
Zonder twijfel vertoont zieh het huis echter tegenwoordig vrij
wat anders, dan in het midden der 13de eeuw, toen ’t aan
B e r n t van Do r e nwe e r d behoorde en door den Heer v an
Vi a n e n werd verbrand, al kan de grondvorm sinds dien tijd
ook nagenoeg dezelfde zijn gebleven. Die vorm wijst op zijn
stichting in de 13de eeuw, toen vierkante bürgten de ronde
kasteelen begonnen te vervangen, en Heer B e r n t , de eerste van
zijn geslacht, die in de geschiedenis optreedt, kan ook de bouw-
heer van het slot zijn geweest. Of er nog muurwerk uit dien tijd
over is, kan alleen naauwkeuriger onderzoek, dan ons mogelijk
is, aan het licht brengen. De plaats voor uitspringende hoek-
torens, door de versterkingskunst dier dagen geeischt, is aan
het tegenwoordige gebouw nog gemakkelijk aan te wijzen en wel-
ligt verbergt de gracht hun fundarnenten nog wel, evenals aan
het voorplein en buiten de grachten niet onwaarschijnlijk vrij wat
steen in den grond zit van den welbevestigden voorburgt, die
in 1280 door den bannerheer v a n Bae r , in een’ oorlog met
Heer Bernts zoon H e n d r i k , werd vermeesterd.
De laatste Heer“ uit het geslacht v a n Do r e nwe e r d was
Heer Robe r t . Hij maakte zijn tot dusver eigen goed in 1402
tot leen, te verheergewaden met een paard. Naar Zutphensch
regt volgden hem zijn dochters op, daar hij geen mannelijk oir
naliet. De oudste, gehuwd met Wa l t e r van Do o r n i c k , bezat
het van 1412 tot 1419. Toen kwam het aan de tweede, en door
haar aan haar’ echtgenoot Di r k , Heer tot Wi s c h , wiens doch-
ter S t e f a n i a het goed in het huis Homo et bragt. Niet lang
bleef het in dat magtig, maar ten ondergang neigend geslacht.
Stefania’s kleinzoon J o h a n stierf kinderloos en het huis kwam
in 1467 aan de weduwe van zijn’ vader R e y n o l d , Sof i a
van By l a n t van D o o r u e n b u r g , hertrouwd met J a n v an
Heme r t . Haar dochter Ma r g a r e t h a huwde J o h a n van
Vo o r s t , een der zonen van den Heer van K e p p e l , en ver-
rijkte die toch reeds zoo magtige familie met haar aanzienlijke
erfgoederen. Maar aan het slot kwam die verbindtenis meit zulke
onrustige Heeren duur te staan. t Werd in 1493 door Ka r e l
van E gmo n t na een beleg van negen dagen, stormenderhand
genomen. De onmondige erfdochter van den laatsten Heer van
Doorwerth uit dezen stam was verloofd aan Da em S c h e l l a e r t
van Ob b e n d o r f , en omstreeks anderhalve eeuw bezaten de
Schellaerts de heerlijkheid. Tijdens de onmondigheid .van graaf
J o h a n , in 1635 en 36, had de Doorwerth de eer, meermalen
de verblijfplaats te zijn van den prins van B r a n d e n b u r g , die
destijds te Leiden studeerde en later de hand van Frederik Hendriks
beminnelijke dochter Louise Henriette verwierf. Bij prins Willem II
was Johan Schellaert iu hooge gunst. Maar zijn goederen waren
uitermate met schulden bezwaard en op zijn’ ouden dag zag hij
in 1677 den Doorwerth overgaan in handen van den rijksgraaf
van A l d e n b u r g , vrijheer van Va r e l en Kn i p h a u s e n . Zoo
kwam in 1739 huis en goed door huwelijk aan Wi l l em Ben-
t i n c k , Heer van Rh o o n en P e n d r e c h t . Bijna een eeuw
later kocht de baron van Brakell de schoone bezitting, die thans
onder zijne erfgenamen verdeeld en gesplitst is en waarvan het
terrein bij het kasteel, met het gebouw zelf, aan een’ zijner
kleinzonen toebehoort.
Edele namen zijn dus aan den Doorwerth verbonden en zijn
belangrijk verleden plaatst het onder de huizen van beteekenis in
de geschiedenis van ons volk. Wat zal de toekomst brengen ?
Voor het middelpunt. eener uitgest.rekte heerlijkheid, indertijd
3000 bunders groot, bewoond door eene talrijke en zeer vermögende
familie, kon het groote, kostbare kasteel met zijn zalen,
zijn nevengebouwen, zijn tuinen, bij uitnemendheid geschikt zijn.
Maar als er niet een soort van hofhouding, waartoe niet veel
particulieren in Staat zijn, op zulk een huis gehouden wordt, dan