prinsen van Or a n j e , en hun zoon Re n é erfde van zijn’ oom
dat prinsdom, nevens menig andere heerlijkheid. ’t Was deze
Rene, die, bij zijn kinderloos overlijden in 1544, zijn uitgestrekte
goederen aan den zoon van zijns vaders breeder, Wi l l em van
Nas sau naliet. Zoo kwam Breda aan //Prins Willem”, terwijl de
baronie uit de nalatenschap van Wi l lem Illa a n p rin s Wi l lem IV
werd toebedeeld.
Volgens oude kronieken zou Breda reeds in 888 met muren
versterkt zijn geweest. Dit behoort onder de fabelen, maar zeker
is het, dat het dorp in 1252 stadsregten verkregen heeft. Aan
de Polanens had de stad echter haar sterke wallen en poorten
te danken, die haar tot 1531 omringden.'Toen werd zij aanmer-
kelijk vergroot en verkreeg zij haar tegenwoordige uitgebreidheid.
De vestingwerken werden voortdurend verbeterd, niet het minst
door de prinsen M a u r i ts en Wi l l em III in 1622 en 1682,
en tot voor körten tijd, zelfs tot in 1865, werd veel geld aan
de uitbreiding der verdedigingsmiddelen besteed. Thans is zij
ontmanteld en alleen de wallen bij het kasteel zijn nog over,
totdat de spade des gravers het reeds uitgesproken vonnis der
slechting zal voltrekken.
Wij staan nog steeds tusschen het kasteel en de kerk, terwijl
wij ons de geschiedenis van de opkomst der stad in breede
trekken laten herinneren. Daar is zeker nog vrij wat meer van
haar verleden te verhalen — van de belegeringen, die zij door-
stond, — van de rampen, die haar troffen, — van de wakker-
heidj, die haar burgers in menig dreigend gevaar betoonden, si-
van de vorstelijke bezoekers, die zij herbergde, — van deplaats,
die zij gedurende de Belgische onlusten innam, — van de bronnen
van bestaan, die er vloeiden, — van de fabrieken, die er tegen-
woordig bloeijen, — van de edele geslachten, die er woonden , —
van de mannen van beteekenis, die er geboren werden of leef-
den, — maar het een en ander daarvan zal ons bij onze verdere
wandelingen door en nabij de stad nog wel onder de aandacht
worden gebragt, en veel er van is ook in de plaatsbeschrijvingen
te lezen. ’t Behoeft ons hier niet langer op te houden, waar ’t
vooral de reeks der edele bezitters der heerlijkheid is, die zieh
aan o n z e herinnering opdringt, nu wij ons bevinden in de nabij-
heid van hun woonstede en hun graven. Waarheen zullen wij
ons het eerst wenden? De keus wordt ons gemakkelijk gemaakt,
omdat zij niet vrij is. Tot het bezoek der Koninklijke Militaire
Academie hebben wij een vergunning noodig, die nog niet in
ons bezit is. De toegang tot de kerk kan ten allen tijde door
den koster worden geopend. Derhalve maken wij een begin met
het opsporen van dien functionaris. Zijne woning vinden wij tegen
de kerk gebouwd aan de zijde der groote markt. Het uitwendige
der schoone kerk is siecht te zien. Zij staat voor een groot ge-
deelte tusschen de huizen. Alleen aan het marktplein is een deel
van het bergsteenen muurwerk met de hooge, rijk versierde ramen
vrij gelaten. Ook de slanke, voortreffelijk gerestaureerde toren
vertoont zieh niet genoeg in al de sierlijkheid van zijn vormen,
als. wij de tamelijk enge straat, waaruit hij oprijst, doorgaan.
Niets belet ons echter, op eenigen afstand zijn bevallige en toch
statige dijnen te volgen en ons te verheugen, dat de zamenwer-
king van kerkelijke en burgerlijke gemeente, van provincie en
rijk, de hoög noodige herstelling met uitstekend gevolg heeft kun-
nen tot stand brengen. Het trotsche bouwgevaarte, tusschen de
jaren 1468 en 1509 opgetrokken en na zware brandschade in
1694, vooral door koning Willems mildheid, luisterrijk vernieuwd,
prijkt thans weer in zijn volle schoonheid als een der fraaiste
torens van ons vaderland.
’t Is te hopen, dat ook de gelden niet zullen ontbreken tot
voorziening in de dringende behoefte aan onderhoud van de kerk.*
Daken en muren eischen uitgaven, die de krachten der Her-
vormde gemeente ver te boven gaan, en hoe wenschelijk ’t ook
zijn zou, dat de talrijke en zeer geschouden graftombes en andere
kunstwerken werden hersteld, er is niet aan te denken, dat zij
uit eigen middelen daartoe zou overgaan, evenmin als zij de