4 EEN VOÖRMAXIG GRAAESCHAP.
scheiding tusschen deprovincien No or d -B ra b an t en Limburg.
Op bet p u b t, waar wij de Peel doortrekken, is zij een mir
breed. Met den spoortrein hebben wij haar dus spoedig achter
ons. De weg voert ons verder dwars door het oude l a n d van
Ke s s e l en geeft ons een overzigt van dit voormalig onafhan-
kelijk graafschap. Het strekt zieh Noordwaarts u it, tot waar de
Maas de grens van B r a b a n t bereikt en wordt verder ten N.
en ten W. door die provincie bepaald, terwijl het ten O. door
de Maas wordt bespoeld. De zuidelijke grens ligt een weinig
beneden het dorp en kasteel, waaraan het land z ip ’ naam ont-
leent. Het paalde daar aan het voormalige graafschap H o r n en
aan de heerlijkheid Mei jel . De uitgestrektheid bedraagt ruim
53.000 bunders, door nagenoeg 30.000 zielen bewoond. Men
telt er 20 dorpen en een aantal gehuchten. ’t Was dus een met
onaanzienlijke bezitting in de dagen toen het een afzonderlijk
graafschap uitmaakte, al moet het. getal der inwoners destijds
zonder twijfel aanmerkelijk minder worden gesteld en al schijnt
het grondgebied van Ve n r a y er oorspronkelijk niet bij behoord
te hebben. Maar met de woeste turfgronden van de Peel, voor
zoover die in het l a n d van Ke s s e l gelegen was, met al het
zand en veen en de uitgestrekte moerassige bosschen, waaruit
het grootendeels bestond, was het toch een arm en treung land.
Alleen aan den Maasoever en längs de beekjes, die uit de poe-
len en plassen ontstaan waren, vond men eenige vruchtbare lande-
rijen en slechts in den onmiddellijken omtrek der dorpen en
gehuchten werden weiden en korenakkers aangetroffen. Van edel
bloed en hoogen rang mögen dan de graven van Ke s s e l zijn
eeweest schitterend was het gewest, waarover zij den schepter
zwaaiden, niet.
De rekening van een’ Heer uit dien tijd is moeijelijk op te
maken. Behalve hunne eigene goederen hadden zij zeer verschil-
lende inkomsten. De Kesselsche graven bezaten leenen van on-
derscheidene kerkelijke en wereldlijke vorsten en waren advo-
caten van eenige abdijen. Wat zij uit Kessel trokken, schijnt
niet meer na te gaan, 'maar ’t zullen wel deels cijnzen, erfpach-
1NKOMSTEN. 5
ten en dergelijken in geld, deels opbrengsten in natura geweest
zijn. Eenige voorstelling kunnen wij ons er van vormen, wan-
neer wij zien, wat Kessel opbragt, toen het aan Gelder geko-
men was. De eerste kastelein, die op den bürgt werd aangesteld,
in 1^79, ontving 30 Keulsche marken uit ’s graven toi te Kessel
en de beden van het land, af te lossen met 300 marken.
In 1286 had graaf R e i n a l d goederen van de kerk te Keulen
in leen, o. a. uit Ro d e (Venray) 18 mark, 4 solidos, 1
denarie en den cijns, eenige inkomsten, die te zamen 45 marken
opbragten, bovendien 261 malder en 2 ,/vasa” rogge, 59i
malder haver en 400 hoenders, uit Kessel den cijns, 65 mark, 8
sol., 8 den., en daarenboven uit verschillende regten 37 mark,
behalve 891 malder rogge, 20 m. garst, 21 l i m. haver. De malder
rogge werd geschat op 2 sol. 6 den., de garst op 2, • terwijl
de haver tegen 12 den. berekend werd.
In 1340 bragt het land van Ke s s e l en Ro d e den hertog
op, 901 £ , o-.—schell., 9 groot, waaronder begrepen waren, 662
hoenders, 730 malder rogge, 35 m. garst, 1291 m. haver. Het
pond staat gèlijk met een’ gülden; het malder rogge gold 10
tot 14 schellingen, garst 5 tot 7, haver 4 , een hoen tusschen
6 en 10 groot. Bovendien werd aan bedegeldbetaald 1549—13-—10.
Graaf Wi l l em van Kes s e l ; die in 1235 een memorie voor
zijne rnoeder in het klooster Camp gesticht had, vond de daar-
toe benoodigde gelden uit de opbrengsten van eenige erven, onder
wier gebruikers twee molenaars, een baklcer en een waard worden
genoemd en zijne getuigen zijn H e rma n de pastoor, D i-
d e r i k de schout en Wi l l em de wachter. Onder de Og etuigDen
van zijn’ vader H e n r i c k vindt men in 1219 ook Go d f r i e d ,
zijn’ bottelier of schenker.
Op hunne bürgten van Kes s e l en K r i e k e n b e e k zullen
zij wel hun gewoon verblijf hebben gehad, maar het blijkt, dat
zij ook nog al eens op reis waren en zelfs voor dien tijd tame-
lijk verre togten niet schroomden. Aan het hof van den Duit-
schen keizer of van den Roomsch-koning, te S i n z i g aan den
Ri jn of te Ne u s s , te Ak e n en te K e u l e n , waar zij ook in