niet weg | dat. wij de schoonheden, ons hier aangeboden, wel
weten te waardeeren. Waar overvloed is van gezond en krachtig
hout, daar kan het niet ontbreken aan stoute of bevallige par-
t i je na an verrassende doorzigten, aan treffende lichteffecten. En
heden, nu soms een grillige hagelwolk over het bosch trekt,
dan weer de hemel met nevelen wordt bedekt, straks de zon
niet kracht doorbreekt: is er afwisseling van verlicht-ing genoeg
over de grijze beukenstammen en de roodbruine mastboomen,
over het rijk getinte loof en de donkere naaldkroonen, over den
met dorre bladeren of teeder groen mos, met glimmende bosch-
bezien of blinkende dennenaalden bedekten grond.
Op een wat meer open piek wijst een klein groen torentje
boven een rood dak ons de boschwachterswoning aan. De tuin
is door een hooge haag omringd en met een digt begroeid prieel
versierd. De fraaije groep eiken, de breede weg met zijn witte
paaltjes en het dennenbosch vooruit, de landelijke schuur met
haar rieten dak en gepleisterden mnur, de uitgespannen k a r, de
gevelde boomstammen, de houtzagers op het beschaduwde bosch-
pleintje — dat alles vereenigt zieh tot een vriendelijk tafereeltje.
Het brengt eene aangename verscheidenheid in het landschap en
maakt den omtrek van het boschwachtershnis tot een der aan-
trekkelijkste gedeelten van dit prinselijk domein.
In den zomer komt dan ook menig wandelaar hier een oogen-
bbk nitrusten, want vindt hij in het bosch zelf gelegenheid in
overvloed om zieh neertezetten op het zachte mos, als hij iets
anders dan wilde bezien begeert, dan dient hij zieh bij des bosch-
wacliters dochtertje aan te melden. Bij de woning ligt een kweekerij
van boompjes, wier lommer het nageslacht moet verkwikken en
een zonderlinge streek verdorde dennen, die hun levensloop heb-
ben volbragt; groote bruine varens bedekken hier den grond,
alsof er een brand had gewoed. Benken- en denneboschjes strek-
keu zieh verder uit längs de beukenlaan, die wij een eindweegs
volgen, en wij kunnen tusschen die hooge, statige mastboomen
daar voor ons op den dwarsweg uitkomen, die aan den zoom van
het bosch naar den uitgang bij „het Haagsche hek” leidt. Dat
is wat länger, maar veel schooner dan het pad met jong h o u t,
dat aan onze regterliand zieh derwaarts afwendt. Bij de herberg:
„in h e t b o s c h h e k ” hebben „de Ravenbroeders” hun schiet-
baan. ’t Schijnt dat de oude krijgshaftige geest de bevolking
der baronie nog niet heeft vertaten.
Het Mastbosch hebben wij nu achter ons en van het L i e s -
b o s c h scheidt ons nog een vrij groote afstand. Nog wordt het
landschap wel niet arm aan hont, maar ’t zijn toch verspreide
boschjes en enkele boomgroepen, die wij längs en tusschen akkers
en weiden vinden. Door de vlakte slingert zieh in talrijke bogten
het riviertje de A a of We e r ei s, en iets eigenaardigs aan de
groene boorden van dat stroompje zijn de struiken, over het
weiland als gezaaid. Op een’ tamelijk hoogen grond tusschen de
Aa en de Mark, die zieh daar ginds, waar de fiere toren van
Breda tegen den blaauweu hemel schitterend uitkomt, vereenigen ,
liggen de weinige huizen van het gebucht B o e i j m e e r , eertijds
vermaard door het nonnenklooster Vr e d e n b u r g . Maria van
Loon en haar zoön Engelbrecht van Nassau hadden dit godshuis
gesticht en haar dochter Od i l i a was er de eerste priores. Na
eene eeuw te hebben gebloeid, ging het bij ’t beleg van Breda
in 1577 te gronde. Spinola wierp er een der schansen op, waar-
mede hij de vesting insloot. De troepen van Frederik Hendrik
hadden die schans, die zij de P a p e nmu t s noemden, gedurende
de derde belegering bezet. Zoo verbinden zieh ook aan dit
nederig gehucht groote namen en herinneringen van vrede en
strijd. Ook den toren van P r i n s e n h a g e zien wij hier voor ons
boven ’t geboomte, maar wij kunnen tevens opmerken, dat het
nog. wel eenigen tijd zal duren eer wij dien bereiken, en die
verwachting wordt niet alleen niet bedrogen, maar zelfs nog overtroffen,
nu de weg een grillige bogt in juist tegenovergestelde
rigting maakt. Hij loopt regt op een groote hoeve aan, die ons
haar’ naam: Ho e v e in ’t h o u t , op het hek te lezen geeft en
door de gekroonde F op de palen zieh tevens als tot het domein
van prins Frederik behoorende kenbaar maakt. Als de Prin-
senhoef is zij dan ook in de wandeling bekend, en al is haar