den schoonen, op vier levensgroote beeiden nistenden kansel, is
het. inwendige wijd en zijd verinaard. En indrukwekkend vertoont
zieh hier ook de toren van reusachtige afmetingen, al is hij niet
verder dan een weinig boven den eersten omgang voltooid. Nooit
werd dit bouwgewrocht naar zijn’ oorspronkelijken aanleg afge-
werkt, raaar voor 1625 prijkte ’t met een hooge spits. Tijdens
’t beleg van Breda door Spinola moet hier het tooneel van een
droevige gebeurtenis zijn geweest. Uit vrees voor de naderende
Staatsche troepen waren velen der inwoners en der Spaansche
Soldaten op den toren gevlugt. Daar ontstond brand, die de
torenspits vermeide, dak en gewelf der kerk verwoestte. In ra.de-
looze wanhoop stortten zieh de ongelukkigen naar beneden. Wel
had zieh ieder, die helpen kon, beijverd om bossen sEroo aan
den voet des torens optestapelen, maar de vlam greep ook dit stroo
a an, en van wie den sprong hadden gewaagd, vonden nog velen
daar beneden in de vuurzee den dood.
Ook aan logementen en herbergen ontbreekt het in Oosterhout
niet. Wij stappen af in ’t hotel v a n Ge n d en Loos , bij C.
van d e r Ma a d e , een der laatste huizen der stad, digt bij den
Gorkumschen straatweg. ’t Is niet het aanzienlijkste van uitwendig
voorkomen; toch berouwt het ons geenszins, den raad om daar
uittespannen te hebben opgevolgd. Gul en hartelijk ontvangt ons
de bejaarde kasteleines en voortreffelijk is de koffij, die haar
nicht weet te schenken. Daarom is dit hotel beroemd, maar niet
daarom alleen. ’t Duurt niet lang, of wij zijn met de spraakzame
oude aan de praat, ¡¿fr of liever, zij is aan ’t verteilen. Tijdens
de Belgische revolutie en in de jaren, die daarop volgden, lag
Oosterhout vol troepen. Zij heeft al onze koningen en prinsen
gekend, al onze generaals, koloneis, majoors, kapteins en luite-
nants, alle vrijwillige jagers; zij heeft in haar ruipi zestigjarig
leven honderden personen van beteekenis bij zieh ontvangen; zij
heeft nog jaar op jaar bezoek van allerlei vermaardheden; zij
kent kleine bijzonderheden, pikante aneedotes in menigte, die
tot de geschiedenis van wät met den tiendaagschen veldtogt in
verband staat, kostbare bijdragen zouden leveren. En zij weet er
van te verhalen met een levendigheid en met een' eenvoud, die
u doen vergeten dat gij in Oosterhout zijt gekomen niet enkel
om te hooren, raaar ook om rond te zien. Zij heeft iets boeijends
in haar spreken, iets moederlijks in haar doen, iets innemends
in haar voorkomen, waardoor gij 't u niet schaamt, u te bekennen
, dat gij eigenlijk voor .een goed deel om harentwille
herwaarts zijt getogen, zooals velen voor u het hebben gedaan,
zooals die beide vrienden het deden in Augustus 1839, toen zij,
om haar te zien, van T e r h e i d e kwamen wandelen, na met de
diligence naar T e r h e i d e te zijn gereden. Want — 't is immers
geen onbescheidenheid, het u in het oor te fluisteren ? — wij
spreken met niemand anders en niemand minder dan wKeet j e n ” ,
het Noord-Brabantsche meisjen van H i l d e b r a n d , veertig jaar
ouder, thans een eerwaardige matrone, maar nog steeds t h e
g r e a t a t t r a c t i o n van Oosterhout.
Op eenigen afstand van het stadje ligt een overblijfsel van
het oude Hu i s te St r i jen. Om daaraan een bezoek te brengen,
slaan wij de straat aan den voet van den toren in en komen
eenige pottenbakkerijen voorbij, om staks op een’ zandweg —
wederom met paaltjes — uittekomen. De landstreek is hier veel
minder zandig dan aan de zijde van Breda. Tuinen en akkers,
van hagen omringd, bewijzen een’ meer vruchtbaren bodem en
de grond wordt. allengs lager tot aan de haven, die de stoom-
booten, beurtschepen en andere vaartuigen ten behoeve van den
Oosterhoutschen handel opneemt. Daar ginds zien wij de masten
en schoorsteenen, maar wij merken tevens o p , dat de afstand
van het middelpunt der plaats te groot is, om niet voor koop-
lieden en fabrikanten hinderlijk te zijn. Ook is het kanaal naar
de D o n ge een gebrekkig middel van gemeenschap en een ver-
beterde waterweg wordt verwacht, als het ontworpen kanaal
tusschen de Z u i d -Wi l l ems v a a r t . en het Ho l l a n d s c. h d i e p
mag tot stand komen.
Van het bosch, dat in oude tijden deze gronden bedekte , is
alleen de naam, dien de streek draagt., nog over, maar het hout
groeit er toch nog welig, en vooral de peppels, die de grondstof