inkomsten zou kunnen missen, die zij uit de tegen den buiten-
muur gebouwde huisjes trekt. Om ,/historische monumenten” als
de Bredasche kerk in waardigen staat te brengen en te houden,
is krachtige hulp van het rijk onmisbaar, en de Tweede kamer houdt
de koorden van de beurs digt gesnoerd, waar het dergelijke
uitgaven geldt.
Toch zou de O. L. V. k e r k , wier bouw omstreeks 1300
moet zijn begonnen, zonder twijfel voor zulk een ondersteuning
zeer in aanmerking komen. Omtrent haar wordt van bevoegde
zijde gezegd: //Met haar drie schepen, haar transept, haar choor
en ambulatorium en haar kapellentrans geheeh van bergsteen
opgetrokken, is zij een der schoonste gebouwen van ons land.
Zij trekt de aandacht niet alleen door haar fraaije verhoudingen
en door den graad van voltooijing, dien zij bereikt heeft, maar
°°k door de schoone overblijfselen van oud beeldhouwwerk en
ameublement, die daar nog aangetroffen worden.” Wie haar
binnentreedt, ontvangt den indruk van vriendelijken ernst en
kalme majesteit onder de hooge, statige gewelven, ook al kan
hij niet, als de bouwkundige, zieh rekenschap geven van dien
indruk, die zeker in hooge mate door //de fraaije verhoudingen”
wordt teweeg gebragt. Het middelschip is voor de godsdienst-
oefening ingerigt en bevat den kansel en de banken, die van
zorgvuldig onderhoud getuigen, maar overigens niets opmerke-
lijks hebben. Een groote ruimte daaromheen blijft ongebruikt, en
daar hebben wij eenige belangrijke kuustschatten en een aantal
merkwaardige oudheden te zoeken. Hier is de algemeene indruk
minder bevredigend, omdat wij e r, nevens gerestaureerde en als
met den glans der nieuwheid overtogen gedenkteekens, ook zwaar
geschonden en deerlijk beschadigde . overblijfsels aantreffen. Op
het koor, dat door een sierlijk koperen hek is afgesloten, zien
wij een’ kleinen preekstoel en de eikenhouten betimmering van
de voormalige /,prinsenbank” , eenige grafzerken, met wapens en
lofwerk rijk versierd, waaronder eene van koper, die als kunstwerk
en als zeldzaamheid een niet geringe waarde. heeft, en — wat.
daar het meest de aandacht verdient, «tö de kunstig gesneden
koorbanken, met de eigenaardige humoristische menschen- en
dierenkoppen onder de opslaande -zittingen, en het overvloedige
geestige snijwerk, dat de leuningen en de ruggen bedekt. Uren
lang zou .men kunnen doorbrengen met de bezigtiging en de
studie van al die beeldjes, die van den hoogsten ernst en van
de dartelste luim getuigen, die in rijke en naïve symboliek zoo-
wel de deugden der geestelijkheid verhelfen, als haar misbruiken
en dwaasheden geeselen, die een onuitputtelijke fantasie en een
groote kunstvaardigheid verraden. Tijd en moedwil hebben hier
vrij wat schade aangerigt, maar toch niet zoöveel, of het geheel
is nog goed genoeg bewaard, om dit meesterstuk van beeldhouw-
kunst te kunnen bewonderen gelijk het verdient.
In den omgang rondom het koor liggen vele zerken, die de
namen en wapenschilden van aanzienlijke geslachten vertoonen.
De zerk van J o h a n n a van d e r Ve e c k e n onderscheidt zieh
door buitengewone grootte. Ook zijn er eenige gedenksteenen in
de muren gemetseld, vooral ter gedachtenis van hooge Nassau-
sche hofbeambten. Maar ’t belangrijkst zijn de graftombes. De
oudste is die van den eersten Heer uit het huis der P o 1 a -
n e n s , den hoogen baron, den gunsteling van keizerin Ma r g a retha;
; den raad der hertogen Wi l l em en Al b r e c h t . Zijn
beeid in maliënkolder ligt tusschen die zijner beide vrouwen,
O d a v a n Ho o r n en Ma c h t e i d van Ro t s e l a a r . Deze beeiden
zijn echter,: evenals de figuren en sieraden op de tombe,
droevig verminkt. Hetzelfde geldt van het zwart marmeren graf-
teeken van Heer J a n II en van zijn beeid, waarvan nog alleen
een brokstuk over is. Ook deze edelman is er in volle wapen-
rusting voorgesteld, al speelde hij op ’t oorlogsveld geen schitte-
rende rol als zijn vader. Daarentegen is de tombe van graaf
E n g e l b e r t I , op last en op kosten van Z. M. den koning, voor
weinig jaren gerestaureerd. Hij zelf is er afgebeeld met zijne
gemahn J o h a n n a van de Le c k e , benevens zijn’ zoon J a n
en diens echtgenoote, Ma r i a v a n Lo o n , kriielend voor het
beeid der II. Maagd met het kindeken, dat het beroemde, in ’t
beleg van 1624 verbroken beeid vervangt. ’t Is een rijk — mis