overleveriug wijst den Ni e uwe n I J se 1 aan als het werkstuk
van dien uitstekenden Romein. Dat Doesburg eigenlijk Drus u s -
b ü r g t is , is meer een niet onvernuftige gissing dau wel een
historisch feit, en dat er een oude bürgt heeft gestaan, bij wiens
slooping in 1527 Romeinsche munten moeten gevonden zijn, is
geen bewijs. ’t Is de vraag, uit wat tijd die munten waren. Ook
te Velp kwamen er voor den dag, maar zij waren niet ouder,
dan de 5„ eeuw. Een der 50 kasteelen, door Drusus aan Maas
en El v e , Ri jn en We s e r gesticht, kan hier gelegen hebben,
en beschermde deze sterkte ’t door hem gedolven kanaal, dan
laat het zieh verklären, dat zij naar zijn’ naam werd genoemd.
Maar lag D r u s u s ’ bürgt dan aan de Drususgracht? De tegen-
woordige sterke kronkeling van den IJsel is geen reden om te ont-
kennen, dat in deze streek die Drususgracht mag worden gezöcht.
Wie weet niet, welke veranderingen ten onzent de rivierbed-
dingen in den loop der eeuweu kunnen ondergaan! Nemen wij een
goede kaart. voor ons, dan zien wij, dat de IJsel tot D i e r e n toe
inderdaad twee zeer groote bogten maakt, behalve de kromming
zoodra hij den R ij n heeft verlaten en die wij in onze gedachten
grootendeels kunnen afsnijden , daar de tegenwoordige kop van
den IJsel eerst in 1773 is aangelegd. De twee groote bogten
liggen voor R h e d e n en voor de hoogten tusschen de S t e e g
en Di e r e n . Maar bij R h e d e n vinden wij een tamelijk breed
water, de Laak, — oudtijds zelfs d e oude IJ s s e l genoemd,—
van E l l e k om tot Di e r e n de R u i t e r s b e e k , die beiden in
dezelfde lijn loopen als de hoofdrigting der rivier is en zeer goed
de overblijfselen kunnen zijn van het kanaal, dat dan werkelijk
genoegzaam regt doorliep, tot waar het den IJsel ontmoette.
’t Blijkt dan ook uit een getuigenverhoor, in 1487 gehouden,dat
de uitgestrekte Be i j nheme r - ' o f H a v i k k e rw e e r d , waar onze
weg ons thans door heen leidt, altijd gerekend werd tot het ge-
rigt van Do e s b u r g , niet tot dat van Ve l uwe z o om te be-
hooren, evenals de daaraan grenzende, thans door den stroom er
van gescheiden V a a 1 w e e r d, en dat men in dat jaar nog menschen
had, wien het heugde, hoe zij nagenoeg droogvoets van Doesburg
naar den Beijnhemerweerd gingen, „auver een peerts hoefft, datter
lach in den zijpen van den water” , terwijl de stad nog m hun’
tijd den IJsel van den Veluwzoom door dien weerd naar Doesburg
had geleid, „welcke IJssell noch huden te daghe heit op
te n g rav e .” ’t Laat zieh dus a a n w i j z e n , dat het gedeelte der rivier
tusschen het kasteel M id d a c h t e n en D o e s b u r g in de eerste
helft der 15ie eeuw is gegraven en zieh bij de stad moet hebben
aangesloten aan den ouden I J s e l, die längs de muren stroomde.
Yoor den handel moet deze waterweg vooral gewenscht zijn ge-
weest, en sedert 1450 vinden wij Doesburg dan ook onder de
Hanze-steden, als een klein, maar dapper lid, dat in 1554wakker
voor zijn regt op stem en zitting streed. Maar het water is grillig
in zijn’ loop en laat zieh ongaarne door menschenhand dwingen.
In 1483 verliet de rivier weer haar bedding längs de stad, om te
stroomen door den arm, waarover de houten brug is gelegd en
die nog gedeeltelijk als d e L amme I J s e l bestaat, terwijl in
1552 verlof van de Landvoogdes verzocht werd en verkregen,
om op nieuw de rivier door vergraving voor de stad te leiden.
De tamelijk breede stroom, waarover de schipbrug ons voert, is
dus in elk geval een min of meer kunstmatige rivier en is hij
zelf ook al niet de oude Drususgracht, dat hij uit dit kanaal is
afgeleid en het ten deele heeft doen verlanden kan niet onmogelijk
worden geacht.
Tusschen d e n L amme n I J s e l en de schipbrug kwamen wij
een laan van hooge iepen door en aan beide kanten van den weg
hadden wij de groote gemeenteweiden, waar de burgers het regt
hebben hun vee te laten grazen. Groot is dan ook het aantal
runderen, dat de ruime, heerlijke vlakte verlevendigt. Onaange-
naam is ’t ons geenszins, wanneer wij de brug niet open vinden,
want lang kan het soms duren, eer een sleepboot, met een tien-
of twaalftal aken op sleeptouw, tegen den Sterken stroom haar
gevolg heeft opgesleept; maar wil het noodlot, dat wij moeten