evenals de beide zijgebouwen met hun trapgevels, hun sierlijke
muurankers, hun smalle vensters, door een’ lagen muur ver-
bonden, die tegenover het front van het huis het voorplein in-
sluiten, maken reeds een’ deftigen indruk. Bn die indruk wordt
nog aanmerkelijk versterkt, als wij de valbrug over en de poort
door zijn gegaan. Dan hebben wij het groote kasteel aan de reg-
terhand • links de ruime stallingen, met een klein plein daar
tusschen; tegenover ons een lange muur , waartegen een serre is
gebouwd en waarin een poortje toegang geeft tot het park, ter-
wijl aan de poortzijde van het plein het rentmeestershuis staat,
door een’ muur verbonden met den hoogen, ver uitspringenden
Vierkanten toren van het slot. Een groep prächtige acacia’s versiert
uitnemend den ruimen „nederhof” , wiens schoonheid boven-
dien niet weinig wordt verhoogd door het zwaar geboomte, dat
buiten de grachten aan alle zijden oprijst. Een tweede valbrug
leidt over de binnengracht naar de eigenlijke slotpoort, gesloten
door een sierlijke, dubbele deur, rood en wit gekleurd, met
kostbaar koperen beslag. Binnen de poort merken wij eenige
ijzeren boeijen en een oude hellebaard o p , de eenige antiquitei-
ten, op den burgt nog achtergebleven. Het kleine binnenplein
— f/de opperhof” — is aan twee zijden door gebouwen omringd,
aan de beide andere zijden door muren met schietgaten gesloten.
In de vorige eeuw stonden ook aan dien kant gebouwen van
twee verdiepingen, maar overigens is alles nog in-den ouden
staat bewaard. Aan ruimte heeft het toch reeds wat al te be-
krompen pleintje intusschen gewonnen. Een deftige trap, in een
nieuw en min of meer kinderachtig uitbouwsel, brengt ons in de
vestibule. Daar is in een’ ronden toren, wiens kap boven de daken
uitkomt, de gemetselde wenteltrap aangebragt en regt tegenover
den ingang ligt de „ witte zaal” , met drie vensters in den ach-
tergevel en twee groote schoorsteenen. Naast de zaal ligt een
kabinetje en een keldertrap, terwijl wij overigens aan de Oost-
zijde van het kasteel twee ruime vertrekken vinden 1 de „roode
zaal” , die met de „witte” gemeenschap heeft, en de „blaauwe
zaal” , die in de vestibule uitkomt. Aan de Westzijde springt
een vleugel längs het binnenplein uit. Wij ontmoeten daar een’
traptoren en een drietal kamers, waarvan de laatste den burgt-
heer en zijn gezin toegang geeft tot de kapel in den grooten
toren. Het publiek,. dat daar werd toegelaten , kwam er door
een deur aan het voorplein; de „familie trad uit het huis zelf
op de met rood fluweel bekleede galerij. Een preekstoel en orgel,
donker eikenhouten beschot en rood fluweelen banken versieren
dit kleine heiligdom. Uit den langen gang in dezen vleugel kan
men de kamer boven de binnenpoort bereiken en längs een’
trap in een’ halfronden toren naar het binnenplein afdalen.
De bovenverdiepiug heeft nagenoeg dezelfde indeeling. Ook
daar is een groote zaal, „de ridderzaal” , thans van zijn’ wapen-
pronk beroofd, en nog hooger zijn ’t weer gansche reeksen van
grooter en kleiner kamers, waaraan geen einde schijnt te komen.
Beneden zijn de ruime keukens en de uitgestrekte gewelfde kel-
ders. Ook de „gevangenkelders” ontbreken er niet. Naar den
eisch zijn het donkere, vochtige holen, door zware deuren en
sterke grendels afgesloten. Zij liggen onder de kapel en de poort,
met kleine tralievenstertjes even boven de gracht.
’t Is den baron J. A. P. v a n B r a k ei l , die in 1837 den
Doorwerth kocht, uitstekend gelukt, het oude karakter van het
kasteel te bewaren en te verbinden met de eischen eener aan-
zienlijke hedendaagsche woning. Te meer is dat te waardeeren,
omdat die dagen voor het behoud van middeleeuwsche gedenk-
stukken allerongunstigst waren en ’t doorgaans, als een zooge-
naamde restauratie werd beproefd, met kennis en smaak jam-
merlijk gesteld was. De baron van Brakeil vond een treurig ver-
waarloosd gebouw, waar de in Engeland wonende bezitters zieh
weinig om bekommerden. Reeds meer dan een eeuw lang had-
den zij het door een’ rentmeester hunner uitgestrekte goederen
laten bewonen en aan de noodigste herstellingen naauwelijks de
hand gehouden. Maar de muren waren nog hecht en sterk. Het
kasteel had nog genoeg van zijn’ ouden luister overgehouden,
om een belangrijke en kostbare vernieuwing waard te zijn. Ook
wezen teekeningen en platen den weg, dien men te volgen h ad ,