g 4 . Y m m S T B E N B N .
brengt geen urnen meer aan het licht. Evenmin worden er aan-
getroffen in eene nabijgelegene hoogte, die niet door kunst
schijnt te zijn opgeworpen. Houtskool wordt in niet onbelang-
rijke hoeveelheid gevonden en worden wij teleurgesteld in de ver-
wachting, om nog ongeschonden unien te ontdekken, te rijker
is de oogst van vuursteenen werktuigen. Blijkbaar heeft hier ge-
ruimen tijd een vrij talrijke bevolking gewoond. Daarvan getui-
gen de menigte van grafheuvels, maar ook de voorwerpen uit
onderscheidene tijden. zoowel uit de steen- als uit de brons-
periode en zelfs uit den Fränkischen tijd. Bronzen sieraden, man-
telhaken, munten, koralen, kwamen uit het Halerzand te voor-
schijn, maar vooral de vuursteen is er rijk vertegenwoordigd.
Talrijk zijn de aanvankelijk bewerkte, maar niet voltooide ge-
reedschappen, misschien weggeworpen als mislukt, of de stuk-
ken, die met het vuur in aanraking zijn geweest en als afval
achtergebleven. Van zulke oude werkplaatsen ontmoeten wij er.
meer dan eene. Opmerkelijk is een zonderling afgestoven terrein,
van zandduinen en g r a f h e u v e l s omringd, waar op den geeleri
bodem groote, harde, ruitvormige zwarte strepen voorkomen.
Daar liggen in menigte messen en pijlspitsen— een zeer fraäije,
met als zaag uitgetande kanten, is vooral uitstekend bewerkt. —
Eigenaardig is het, dat.de vuursteenen, op ligtgekleurden grond
gevonden, wit zijn, die op zwarten bodem donker van kleur.
Ook urnscherven en stukjes brons liggen hier verspreid. Ver-
moedelijk heeft het afströomende water hen uit verwoeste graf-
terpen gevoerd en bleven zij achter, toen het zand verstoof.
Voor de provinciale verzameling bleef de oogst van dezen
ontdekkingstogt niet u it, maar tot ons leedwezen belet ons de
telkens heviger neervallende regen, een nader onderzoek in eenige
nog ongeschonden heuvels te bewerkstelligen. Bij zulk noodweer
als over de heide begint te woeden, is een dergelijke arbeid
ondoenlijk., Wij moeten ons tevreden stellen met wat wij zagen
en vonden, en niet gansch onvoldaan kunnen wij ons voort-
spoeden naar Geert Kuiper’s verkwikkend haardvuur. Hoe wel-
kom is voor de doorweekte schatgravers de koesterende gloed.
En met hoeveel belangstelling wordt in het gezin de vondst van
den dag bezigtigd, bewonderd, besproken. Wat ongeveinsde blijd-
schap wekt er bovenal de fijne, sierlijke pijlspits! Hoe worden
de geesten vaardig in gissingen omtrent hetgeen de heide daar
ginds nog wel mag bewaren in haar’ schoot!
OnS voert de zorgvuldig gesloten wagen onder storm en stört -
regen stadwaarts met den vergaderden buit, en de herinnering
blijft ons bij aan het wilde Halerzand, thans zoo onherbergzaam
en verlaten, waar wij de överblijfselen eener lang verdwenen
bevolking bij iedere schrede vonden voor onzen voet. En als
weldra de spoortrein, waarmede wij Drenthe verlaten , met ons
voortjaagt door die velden des doods, dan begroeten wij als
goede oude bekenden gindsche blinkende zandduinen O O en donkere
heuvels, waar wij een’ indruk ontvingen, die niet ligt, wordt uit-
gewischt.
A A N T E E K E N I N G E N .
Voor de kennis yan de »Drenthsche oudheden” blijft yooralsnog de hoofd-
bron het werk van dien naam van Dr. L. J. F. J a n s s e n . Met groote
naauwkeurigheid worden daarin de verschillende oudheden opgegeven en be-
handeld, terwijl de geleerde en bedachtzame schrijver zorgvuldig vermeldt,
wat bij zelf heeft gezien en onderzocht, wat hij alleen door mededeelingen
van anderen kende. Bijzondere waarde ontleent het ook aan de er bij gevoegde
platte gronden van belangrijke legerplaatsen en van alle hem bekende hu-
nebedden. ’t Is evenwel reeds in 1848 uitgekomen en dus thans niet meer
als volledig te beschouwen. Ook voronderstelt de schrijver bij zijne lezers
bekendheid met de verhandelingen van v a n L i e r , W e s t e n d o r p , de
Wa l , R e u v e n s , met verslagen van verschillende commissies en met op-
stellen, in onderscheidene D r e n t h s c h e v o l k s a lm a n a k k e n en elders
verspreid, zoodat zijn werk niet alle vragen beantwoordt van h e n , die .niet