verbouwmg m 1843, dat, deze grijze krijgsman het huis be-
woonde.
Wij zwerven het bosch verder door , totdat wij ’t genoeg in
alle rigtingen hebben doorkruist, en wanneer wij in h e t Hui s
in h e t b o sc h ons betamelijk hebben versterbt, dan wandelen
wij den schoonen straatweg terug en Prinsenhage weer door,
om ten slotte weer in Breda terug te komen. Wij hebben gelegenheid,
om aan dat gedeelte van den weg, dat wij nog niet
zagen, even buiten het dorp, een groot nonnenklooster en een
meuw, rijk gebouwd heerenhuis met torentje in oud-hollandschen
stijl op te merken.
N o o r d -B r a b a n t is het land der regte w'egen en de'bar o-
nie verloochent waarlijk dat karakter niet. Zie eens op de kaart,
hoe het stadje, als een spin in haar web, of als de zon op een
uithangbord, het uitgangspunt is van een aantal stralen, die als
straatwegen naar d e n Bo sc h, T u r n h o u t , A n twe r p e n ,
Be r g e n op Zoom, Moer d i j k , G e e r t r ü i d e n b e r g , staan
aangeduid. Te ■ ontkennen is het niet, dat deze eigenaardigheid
die provincie voor wandeltogten minder aantrekkelijk maakt, te
meer, daar de binnenpaden grootelijks gebrek aan lommer hebben
en de boäkchen, die wij er aantreffen, allen dien Stempel
van kunstmatigen aanleg dragen, waarmede wij reeds kennis
maakten. Geen beter land kan er bedacht worden voor de stoom-
tram, die overal bovendien genoegzame breedte zou vinden, om
de weinige rijtuigen niet te hinderen. De karren met hun onbe-
slagen paarden kiezen toch steeds het zandspoor, dat naast iede-
ren grooten weg loopt. Lagen nu maar de rails van den gecon-
cessioneerden tramweg van Br e d a over Oo s t e r h o u t naar
G e e r t r ü i d e n b e r g , wij zouden het voertuig zegenen, dat ons
in snelle vaart er over voerde. Maar al bestaan daarvoor wenschen ,
plannen, uitzigten, voor ’t oogenblik zijn wij daarmede niet ge-
baat. Ons Staat een soort van snorwagen ten dienste, die op ge-
zette tijden heen en weer sukkelt, of hebben wij daarvan een’
regtmatigen afschuw, dan hebben wij de keus tusschen een huur-
wagentje en onze eigene, aangeborene vervoermiddelen. Van deze
laatsten misbruik te maken, om den eindeloozen straatweg te
meten, komt ons gansch onraadzaam voor. Wel liggen er nevens
den weg groote bosschen, maar dan wordt de afstaud aanmerke-
lijk grooter en ’t zijn allen dennenbosscffen, met de onvermijde-
lijke regte lauen, en overigens is het tamelijk barre heide. Der-
halve laten wij het karretje inspannen, dat voor vier of twee
personell is ingerigt, naarmate men de voofbank voor- of ach-
teruit schuift. Het evenwigt moet altijd zooveel mogelijk worden
bewaard, om het paard niet te veel te drukken. De karretjes
behooren bij het landschap. Ook in Gelderland worden zij ge-
vonden, maar hier hebben zij toch hun gebied nog het meest
tegenover de indringende vigelant.es en andere moderne rijtuigen
gehandhaafd. Niet onaangenaam is de voor- en achterwaartsche
beweging, wanneer het paard geregeld doordraaft, en wanneer gij
daardoor in zoete rust wordt gewiegd, dan behoeft gij doorgaans
niet te vreezen, dat veel opmerkelijks u is ontgaan. Zoo vaak
gij de oogen opent, ziet gij voor u de regte lijn; kijkt gij door
het glaasje achter in den kap, dan ziet gij de regte lijn achter
u en gij weet niet, of uwe dommeling een uur of een minuut
heeft geduurd. Maar wij, die reizen om de landstreek te zien,
laten ons niet tot een sluimering verlokken. De oogen houden
wij open en merken op, wat ons voorbij komt. Dat is vooreerst
de open vlakte der gesiechte wallen bij en buiten de voormalige
B o s s c h e poort en de nieuwe huizen, die hier en daar op de
liieuw aangewonnen terreinen zijn gebouwd. Dat is verder de
met iepen beplante straatweg naar de hoofdstad, de weiden, de
bouwlanden, de hagen, de reeks arbeiderswoningen en het zan-
dige toepad tusschen hooge, grijze wilgen. Dat is voorts het
gehucht T e t e r i n g s c h e di jk, een voorstad van Breda, waar-
van de talrijke en vrij welvarende woningen een straat vormen,