spiegelen in de deftige, breede gracht, die het bosch omringt.
Lustig zingen en fluiten en tjilpen de gevederde bewoners van
dezen lusthof in de takken; ’t weemoedig gekir van de houtduif
en van den tortel klinkt er door heen, afgewisseld door het geroep
van den koekkoek en het hameren van den specht. In de zonne-
stralen dansen en zweven de insecten en hun zacht gegons vermengt
zieh met het vogelenconcert en met het plechtig ruischen
der bladeren, als het windje er overheen gaat. Soms laat een
weldoorvoed rund in gindsche weide, loeijend van genot, zijn
zware stem er onder hooren, of schalt van verre het luid gekakel
eener htiishen, ten bewijze, dat de hand des menschen hier niet
zwaar op de getemde vertegenwoordigers der dierenwereld dru k t,
en ook het huisdier deelt in de epgewekte stemming, door den
zonnigen zomerdag te midden van zooveel rijkdom gewekt.
Naar het bosch voelen wij ons krachtig getrokken, maar een
kleine pligt van piëteit houdt er ons nog een oogenblik van terug.
Aan het einde van de laan, längs het bosch aan deze zijde der
gracht, ligt een koepeltje. Hoe menigmaal zagen wij van den
spoorweg dat modern-antieke gothische gebouwtje, met zijn punt-
boogvensters en zijn kanteelen aan den rand van het digte hout!
’t Zou onbillijk zijn, het thans ter zijde te laten liggen, nu een
bezoek daaraan ons maar weinige minuten behoeft te kosten,
t Is thans in diep verval. Het dakis er af, de vloer iserui t , de
in lood gevatte ruitjes zijn verdienen, de trap is weg. ’t Is een
ruine geworden en de boer gebruikt het gewelf tot bergplaats
voor een melkkarretje. Maar ’t was in der tijd niet zonder smaak
opgemetseld en het punt was gelukkig gekozen, want het uitzigt
is er liefelijk over de vette weilanden en het uitgestrekte bosch
van ’t aloude Du i v e n v o o r d e .
En nu keeren wij op onze schreden te ru g , om over de brug
het heerlijke bosch .binnen te gaan. Hoe hoog zijn die stammen,
hoe vol is dat groen, hoe stroomt het licht tusschen de bladerkroonen
op den bemosten grond en op het digte onderhout, dat
zieh buigt over den .weg. Hoe krachtig steken de donkere schaduw-
partijen er bij af, en hoe blaauw is de hemel, die door de openingen
van de gond-groene gewelven tintelt! — T e r H o r s t is
een overoude heerlijkheid. Een’ G e r a r d u s de H o r s t vinden
wij reeds in 1198 genoemd en de naam van het huis komt in
1258 voor, toen ’t een bezitting van Di r k van Wa s s e n a a r
schijnt te zijn geweest. In dat edel geslacht bleef het eeuwen
lang, en veranderde ’t allengs ook aanmerkelijk van gedaante,
voor weinig jaren was het nog als een ouderwetsche huizinge
over. Bij zulk een verleden voegt wel de ouderwetsche aanleg.
De lange lauen, die elkander regthoekig snijden of een sterre-
bosch vormen, de regte vijvers, die het vierkante slotterrein
omvatten, de hooge geschoren hagen, de ronde waterkom in een’
kring van linden, de palmranden in den tu in , zijn hier uitstekeud
op hun plaats en in overstemming met het jagtslot, dat in den
stijl der 16de eeuw is gebouwd.
Voor het huis ligt een ruim voorplein, met oranjeboomen
versierd en aan, twee zijden door zware linden en bruine beuken
afgesloten. Aan de eene zijde van dit plein ligt onder trotsch
geboomte de boerderij, aan den anderen kant de stal, terwijlde
ruimte tegenover het front open is gelaten. Het huis zelf is van
rooden baksteen, met Ornamenten van zandsteen. Het heeft aan
de regterzijde der deur een venster, en vier aan de andere zijde.
Het Spiegelglas in de hooge, smalle ramen schaadt den indruk
niet. Op de bovenverdieping zijn vijf kleine vensters, en een trap-
gevel met een groot raam rijst boven de deur omhoog.
Het gebonw vormt een langwerpig vierkant, met een’ uitsprin-
genden vleugel in het midden van den achtergevel, die nog van
het oude huis is overgebleven.
Wij betreden eerst, een voorzaal of vestibule, met mozaikvloer
en eikenhouten zoldering en bekleed met Delftsche tegels, waarop
portretten van de prihsen van Oranje zijn geschilderd. Koperen
schoteis, kannen en armblakers versieren de wanden. Tegenover
den ingang leidt een glazen deur, met de geschilderde wapens
der provincien, naar een klein salon, dat zijn licht door vensters
in den achtergevel ontvangt. Dit fraaije vertrekje is beschoten met
gebeeldhouwd eikenhout, waarboven gobelins zijn aangebragt en
V. 23