Oosterhout, althans het overgebleven muurwerk van den grooten
toren werd gepaard. Een kleinere werd aan de slooping prijs ge-
geven. ’t Was de oude strijd tusschen de zuinigheid en de be-
langstelling in de monumenten van het voorgeslacht.
Wij nemen afscheid van de rulne, om nog wat verder de
statige lanen van het bosch te doorwandelen en ons op het ge-
zigt van de kloeke beukenstammen te vergasten. Tot aan de nabij
gelegen haven strekken wij echter onzen togt niet uit. Liever
nemen wij de jonge bosschen aan de overzijde van den weg in
oogenschouw en overtuigen ons, dat die regte paden niet elzen
en kleine beuken welligt voor onze kinderen en kindskinderen
aantrekkelijk zullen worden, maar dat zij ons nog niet lang be-
hoeven op te houden, althans in dit jaargetijde niet. Waren wij
hier in de dagen, waarin de vogels zingen, dan zouden wij er
een’ wildzang kunnen hooren, die ons lang zou boeijen.
Om niet denzelfden weg terug te gaan, kiezen wij een der
gezellige zandsporen, met blaauwe wilgen en hooge populieren
en groene graskanten, met knoestige eiken en schermen van elzen-
hout, die ons als door een digtbegroeid prieel achter het stadje
om bij het groote, nieuwe liefdegesticht aan den Gorkumschen
straatweg brengen. Niet ver van daar kunnen wij het Nor b e r -
tijn e rk lo o ste r zien, dat ten allen tijde onder bijzondere be-
scherming der graven van Nassau en der prinsen van Oranje
stond en door Erederik Hendrik in 1646 herwaarts werd overge-
bragt, terwijl de klopstergeboüwen binnen Breda tot I l l u s t r e
S c h o o l werden ingerigt. Zoowel in 1648 als in 1795 en 1810
werd dit geestelijk gesticht uitdrukkelijk uitgezonderd van de
algeineene wetten, die de opheffing der kloosters geboden, en zoo
is het het eenige in Brabant, dat sinds zeshonderd jaren onaf-
gebroken heeft bestaan, al veranderde het tweemaal van ligging,
sedert het in 1268 nabij R o o s e n d a a l werd gesticht en in 1295,
door een’ geweldigen watervloed verwoest, naar Breda werd ver-
plaatst. Het tegenwoordige gebouw is een vereeniging van oud
en nieuw en strekt tot woonplaats voor eenige nonnen, die zieh
met naaiwerk voor de armen en met onderwijs aan kleine kinderen
bezig houden. Aan den tijd toen Oosterhout een niet gering
aantal adellijke geslachten in zijn’ onmiddellijken omtrek
huisvestte, herinneren nog eenige zoogenaamde „slotjes” . Velen
der oude kasteeltjes zijn reeds verdwenen, of in moderne hee-
renhuizen veranderd. Een laan van schoone iepen loopt er längs
en op den hoek van den weg prijkt een trotsche linde. Het
eerste en fraaiste, dat den baron v an Ol d e n e e l toebehoort,
ligt in een’ uitgestrekten lusthof met vijvers en hoog geboomte.
Het grijze huis met plein en stallingen heeft door een kastanje-
laan het uitzigt op den toren en de huizen van Oosterhout, die
zieh tusschen het groen vertoonen. Minder vriendelijk, maar
antieker is het. tweede, een breed geel gepleisterd gebouw met
twee vleugels aan den aehtergevel en een’ kleinen ronden toren,
door een gracht omringd. Bij het hek staat nog een tweede toren,
en groote bouwhuizen zijn op de plaats achter het huis te vinden.
De tuin is verwaarloosd en de woning Staat, ledig. Een dertigtal
geestelijke zusters uit Duitschland hebben er gedurende eenige
jaren vertoefd. Een nieuwe villa kwam zieh in den kring der
oude slotjes dringen en scheidt het verlaten huis van twee anderen
, die niets opmerkelijks meer over hebben. In het dorp zelf
lagen nog twee anderen. Van het eene, dat aan d e n He u v e l
zijn deftig front heeft, zien wij den grooten, digtbegroeiden tuin
ter linkerzijde van den kalen weg, waarlangs wij naar Oosterhout
terugkeeren. Aan den regterkant is het terrein open en het uitzigt
op stad en toren vrij. Een pas aangelegde hof bij een nieuw
sebouwd heerenhuis belemmert het ruime en Ö fraaije gezigt voorloopig
nog niet.
Zoo vinden wij, wat van overoude tijden heugenis draagt en
wat van deelneming aan het rijke leven van dezen tijd getuigt.
Niet zonder een’ aangenamen indruk verlaten wij het bloeijende
stadje, dat gewis niet enkel op de herinnering aan het verledene
behoeft te teren, maar dat ook een toekomst van ontwikkeling
en welvaart hopen mag. Aan betere aansluiting aan spoor- en
waterwegen heeft zijn handel en nijverheid behoefte, maar ook
met gebrekkige middelen wordt er veel gedaan. En als wij den