J f r i 1 l i ! "
ì l l l I l i
| f ili i i ì #
i i i i i i
ill»!.
9 4 G E R A R D V A N L O O N S
hunnepylenin’tw ild , en ontfongen in
tegendeel van den oever .te wisiere
wonden ; onderwyl temet, naar den
e,enzydigen drang der beteuterde
icheeplingen, de roeiichuyten geheel
op z yd e beiden, waardoor de roeijers
en verweerders door den anderen zo o daanig
verward cn verb.eyfterd wier-
.den, dat de Batavieren eyndelyk de
ftoutheyd hadden, van zich van ’t
jdrooge, tot het halve l y f in ’t water
te werpen , en de achterftevens
aangrypende, die verwarring te ver-
meeren, o f die Zelfs te beklimmen,
o f de reeds op zyde hellende boorden
voorts geheel onder ’c water
te dompelen. Dit zeldzaam gevecht
gefchiedde in ’t ge z ig t van beyden
de heiren; ’t gene h o e ’t den Vitel-
liaanen meer begunftigde en verblyd-
d e , zoo ook weer den Othoniaanen,
den uytvinder dier qualyk gelukte
onderneerainge , te heftiger deedt
uytfclielden: Invoege de aldus afge-
weeze aanvallers, naa de overgeblee-
■ v e fcheepen dus eyndelyk ook meest
alle van een gefcheurd en ontlhoerd
waaren, met de zelven en het vallen
des nachts, welke het gevecht
eyndigde, het op een vlugten ftelden.
Onaangezien dit voorval, ’t gene
grooter vermindering in den moed
dan de krachten van Othoos heir
hadt te w e g e gebragt , befloot die
echter het lot des krygs d o o r ’t waa-
( i ) Tacit. Hiji. Lib. II . cap. 23. Ocho pronus adde-
cercandum. Fracer ejus Ticianus & præfeftus præcorii
Procuius impericia properances, fortunam i f deos I f
numenOtbonis adesfe conjiliis,affare conatibus, cescabancur.
• (2 ) Dion.Casf. H ijt Lib. L X I I I I. pag. 732. Jca-
que conerà eum exercicum mific, cique exercicui duces
complures præfccit.
( 3 ) Tadt. Hijl. Lib. I I . cap, 33. Paullino & Ccl-
fo jam non adverfancibus ; ne principem objeflare
pericuiis viderencur, iidem illi d.eterioris confilii auc-
cores perpulere, ut Brixelkm, concederei, ac dublis
praliorum exeniptus, Jimmte rerum I f imperii Je ipfum
Jervaret.
(4 ) Ibidem, cap. 43. Incer Padum viamque pacenci
campo duæ Legiones congresfe fune: pro Vicellio
unaecvicefiraa, cui cognomen Jliipac/,vecere gloria in-
fignis; è parce Ochonis Vrixna adjutrix, non ance in
aciem dedufta, fed fe ro x , & novi decoris avida. Pri-
roani, ftratis uaact vicefimanorum principiis, aquilam
gen van eenen ( i ) veldflag te be-
ilechten , en des zelfs uytflag , als
daarvan de uytvoering (2 ) aan z y ne
bevelhebbers hebbende overgelaaten,
te (3) Brixellum te verwachten.
Niet lang leedt het dierhalve
o f de wederzydiche Legers raalcten.
omtrent Bedriacum handgemeen , en
hadt dat v anO th o , den aanval doende,
het geluk van het (4) eenentwintigfte
L e g io en , met het bekomen van des
zelfs Arendftandaard te ontfhoeren;
doch dat herzamelde zich niet alleen
eerlang op z yn e beurt, maar herwon
z e l f verfcheyden zyner eerst verloo-
rene veldtekens. Waarop Varus A lphenus
(5 ) ziende de over den ftroom
geraakte fchermers van Otho ten
ftryd komen , op wier ervaarenheyd
die Vorst z y n meefte vertrouwen
gefteld hadt, hen de Batavifche hulpbenden
, als niet w e yn ig beroemd
ora haare nu 200 menigmaal betoonde
dapperheyd, heeft tegengewor-
pen. W ie r gedachten aanval flechts
zeer weynigen eene wyltyds weer-
ftonden, mids de overigen eerlang ont-
fnoerd zich naar den ftroom op de
vlugt begaven; alwaar z y door de
aldaar geplaatfte regementen ftraks
.omringd, en tot een toe verflaagen
zyn. Vervolgens met eene g e ly k e
onverzaagdheyd Othoos leger in de ■
lenden ( 6 ) zynde a an g eg re ep e ,is’ t
middellyf ook eyndelyk verbrookenabftulcre:
quo dolore accenfa Ic^ o & impulic rurfus
Primanos, interfefto Orphidio Benigno legaco,
6c plurima figna vcxillaque e x hoscibus rapuic.
( 5 ) Plutarcb : in O.tbon : cap. 23. Gladiatoribus v ero
, qui præüandi pericia fiduciàque valere viderencur
, _ oppofuit Varus Alfenus Batavos. Ec fune
hi quidera incer Germanos opcimi equites, infulam
habitantes, quam Rhenus circumfluic. Mos aucem
illormn pauci fustinuenmc: at plurimi cum fub rhe-
num fugcrcnt , incidunc in cohortes hostium illic
poficas, aquibus circumvenci,ad unum omncs perierunc.
(6 ) Tacit. Hifi. Lib. I I . cap. 43. Accesfic rccens
auxilium, Varus Alphenus cum Bacavis, fufa gladia-
torum manu, quam navibus cransve6lam, oppoficæ
cohortes in ipfo fiumine (P a d o ) trucidaveranc.. Ita
viftores latus hostium invedb. E t media acie pcr-
rupca, fugere pasfim Othoniani Bedriacum pctentes.
Immerfuin id fpacium : obftrudtæ ñrage corporum via-,
quo plus cædis fuic.
A L O U D E H O L L A N D S C H E H I S T O R I . 9 5
ken en dat weer van de vlugt des g e heelen
legers naar Bedriacum gevolgd
geworden.
Otho ontfong de tyding deezer
nederlaage met eene zeldzaame on-
verichillendheyd: en hoewel h y ( i )
heirskrachten genoeg overig hadt, om
nogmaals het geluk te beproeven,
beval h y echter z yn e vrienden (2 )
zich aan den Overwinnaar te onder-
werpen , befchonk ieder (3) naar
verdienften, nam ( 4 ) aficheyd van
de weggaanden, fliep den volgenden
(5 ) nacht gerustlyk en , zettende
toen z yn zwaard tegen de borst,
viel in het z e lv e ,zon d e r andere be-
tu yging van pyne daarin te g e v o e len
, dan dat h y te ge lyk met den
geest eene zwaare zugt g a f Hoe wel
Othoos ryksgezag dus flechts
(6 ) vyfennegentig dagen geduurd
h e e f t , 200 vindt men echter deszelfs
gedachtenis op deezen ( 7 ) penning
bewaard.
De voorzyde is met zyne beeldenis , en de rand met deezen tytel beftempeld :
IM P e i i a t o r O T I ÎO C Æ S A R A U G u s t u s T R i e u n i t i a P o t e s t a t e .
K E T Z E R O TH O , CÆS A R , A U G U S TU S , M E T GEMEENS-
M A N L T K E M A G T .
De tegenzyde bevat een ftaande vrouwebeeld, hebbende in de rechter hand eenen
krans, en in de flinkere eenen overvloedshoorn ; verzeld van dit randfchrift ;
S E C U R I T A S P o p u l i R oma n i .
DE F E T L IG H E T D DE S R OM E T N S C H E N VOLKS .
Aldus zag zich Vitellius van zynen volk niet alleen voor K e y z e r erkend,
tegendinger verlost, en eerlang van maar hem ( 8 ) alles, wat in de langhct
geheele R y k mee fte r, mids h y duurige vorftendoramen tot verheerdoor
den Romeynfchen R a ad , e n ’ t lyking der K e y z e ren door anderen
( 0 -DioR. Hifi. Lib. L X I I I I . pag. 732. Quumque
posfcnc facile bellum renovare ( eranc enira per-
m u k i, aderancquc aliæ Legiones cx Pannonia 6c,
quod esc in cali re maximum , Ochonem ampledeban-
ru vligu la remqu e fuam fidem 6c benevolenciam in
cum non modo verbis oscendebanc, fed eciam anim
o ) fatlum esc, uc ociofc cesfarec, quousque cæ-
ccrorum concurfu idem rcnunciacum esc.
(2 ) Tíicíí. Hift. Lib. I I . cap. 48. T a lia locucus,
uc caique æcas aucdignicas, comitcr appella cos,freni
pr'ipere , neu remanendo iramvilioris n/perareni,juvenes
.auttoritace, lenes precibus movebac.
(3 ) Ibidem. Pecunias diftribuic, pa rc e , nec ut pe-
rlcurus.
(4 ) Ibidem, cap. 49. Pose quæ , dimotis omnibus
paulura requievir.
( j ) Ibidem. Jam pro fcd os araicos noftem quie-
tam , ucque affirmatur, non infomnem egic. Luce
prima, in ferrum peftore incnbuit. Ad gemitum mo-
r ien d sj ingrcsfi lib e r ti, fcrvique &. Plotius Firmus
præcorii præfedbus, unum vulnus invendré.
, (6)-Suet. Hi ft. Lib. V I I. inOtb. cap. 1 1 .Circa lucem
demum e xpcrgefaitus, uno fe crajecit idlu infra lævam
papillam ; irrumpentibusque ad primum gemitum,
modo cclans, modo decegensplagam, exanimatus est ;
& cclericer (n am ica præceperac ) feneratus,
X X X V I I I . ætacis anno X C V . Imperii die.
( 7 ) Adolf. Occon. Imp. R . Numism. fol. 102.
(8 ) Tacit. Hift. Lib. I I . cap. 55. In fe n a tu ,cuneta
longis aliorum principacibus compofica, ftacim
decernimtur. Additæ erga Germánicos exercitus laudes,
gratcsque. E t misfa legacio , quæ gaudio fungerecur.
;4 ..i " ;, EÌIi
■f. T, : iÉ
risii
Ií"'l
Mi