A L O U D E H O L L A N D S C H E H I S T O R I .
Z o o eetlvöudig ais z y in hunne jiüy-
feen waaren, zo o een voudig waaren en
de mans ende vrouwen in hunneklee-
deren. E n wat de eerften aanbelangt,
de geringften liepen fteeds met (i) het
ineefte gedeelte huns lighaams naakt;
dew yl z y flegsrondora hun middel en
deijen een kleyn omhangiel van het
een o f ander beestenvacht, vastge-
maaktmet eenen gesp o f , daar die z e lf
ontbrak, m et eenen (2) doorn; o fw e l
eene w yd e (3) b ro e k , op de \dyze der
Sarmaatendroegen. D ie van wat meerder
aanzien waaren hadden een wam-
bes ’ t gene het heele ly f , de armen, en
beenen tot de enkelen d ek te , doch ’t
gene geenszins w y d (4 ) o f flodde-
r ig , naar de w y z e der Parten, maar
200 eng om het ly fg e flo o ten was, dat
h e t , b y ’ t doen der minfte beweegin-
g e n , de hoogfelen en diepfelen der
ledemaateh genoegZdam uytdrukte
D e fto fhie r toe waaren de afgeftroop- ’
te-bonte (5 ) vachten van de door hen
op de jagt gevelde dieren, welken z y
daarenboven nog door vericheydene
ingewrogte ftukjes van verlchillende
kleuren van andere dieren, in den verder
afgeleegen Oceaan o f onbekende
zeen geteeld , ver iierden, en waar-
ich ynlyk de veilen der alsnog behende
Zeehonden Zullen geweeft zyn.
D e rykften en die van den eerften
rang hadden daarenboven nog eene
voor-en achterafhangende borstlap, op
heth oofd, g e ly k de voorgaanden, het
haair, naar de w y z e der ( 6 ) S u e v en ,
zynde een der talrykfte volken van
Duitschlandjby een geknoopt en onder
eene ronde en temets z e lf van teende
gevlogte muts, geftooken, als in de
nevens geftelde afbeelding kan gezien
wor-
( 1 ) Coefar de bello Gall. Lib._ V I , cap. 20. Pellibus
aut parvis renonum tegumcncis utuncur, magna corporis
parte nuda.
(2 ) Tacit, de morib. Germ. cap. 17. Tegumen omnibus
fagum , fibu la , au t, fi defic, fpina confertum.
(3 ) Lucantis Lib. I . vfu 430.
E t qui te Iaxis imitantur Sarmata braccis ,
Vangiones B atavique truces, quos oere recurvo
«Stridentes acuere tubæ.
X4) Tacit, de morib. Germ. cap. 17. Locupletislîmi
veste diftinguuntur, non fluitante ficuc Sarma-
tæ ac P a r th i, fed ftrida & fingulos arcus expri-
mente.
( 5 ) Tacit, de morib. Germ. cap. 17. Gerunt & fera-
Tum pelles , proximi ripæ negligenter , ulteriores
exquifitius, uc quibus nullus per commercia culcus.
Eligunt fe ra s , & decraéla vclamina fpavgunc macu-
l i s , pellibufque belluarum, quas exterior Oceanus
atque ignotum mare gignic.
( 5) Tacit, de rnorib. Germ. cap. 38. Nunc de Sue-
'il