i
i
ti
■•ü: iír
'^ h l
G E R A R D V A N L O O N S
ií!
li
10
worden; welke zo o naar de befchry-
v in g ,d ieon s daarvan de oude historifchryvers
hebben achtergelaaten, als
wel voornaamlyk uyt de nog voorhanden
, te Nieumeege (i) uytgegraave
kopftukken der Batavieren, g e lyk ook
naar de Romeynfche penningen, op-
welken z y ondericheydenlyk verbeeld
z y n , is (amengefleld.
D e vrouwen waaren bynaar op de
zelfde w y s g ek le ed , doch hadden
den ( 2 ) boezem en de armen bloot,
het haair in de nek byeen gebenden
en voorts los en flodderend op den
rug achteraf hangen. Van de aan-
zienlykften nogthans was het hoofd
met eene lynwaate fluijer g e d e k t ,
in welke z y , vericheydene purpere
fieraadjen g ewrogt hadden. En welk
aldus doorwrogt hoofddekfel ter be-
fchuttinge zo o tegen de koude als bitte
over de eene fchouder en den rug
. v ry onbedwonge afhong, .als u y t de
n o g voorhanden zynde Romeynfche
penningen is a f te m eeten, naar wier
opgeftempelde beeldenisfen de bleeding
der op deeZe plaat verbeelde
Batavifche vrouwen gemaakt is.
D it naakt loopen was oprzaak dat
S y niet alleen hunne huyzen zeer
laag en naauw bouwden om daar binnen
des te meer warmte te hebben,
maar zelfs in de wintertyden zich
nevens hunne vrugten in onderaard-
fche en met (3) mift overdekte holen
ophielden, om tegen de ftrafheyd
der vorfte befchut te z y n ; invoege
z y op die w y z e , buyten,den oorlog
z ynd e een groot gedeelte ( 4 ) huns .
leevens b y ’ t vuur flaapende o f flem-
pende bedryveloos fleeten. Niet w e y nig
hielp hier t o e , dat niemand e e - .
nige landen in ( y ) eygendom b ezat,
maardie wierden in den beginne jaarlyks
op de Landdagen door deGraaven
en deHonderdmannen der gebuchten,
naar de grootte der huysgezinnen, aan
de z e lv en , om die voor dat jaar te be-
bouwen, uytgedeeld. Het gene dan
o ok niet m ee r , dan voor Zoo ver
hen de nood daar toe praamde,fteeds
en alom gefchiedde, dewyl z y het
voor een teken van Vadzlge bloo-
heyd (6 ) aanzagen door eenen langen
Zuuren arbeyd te willen verkry-
g e n ’t gene men ten koften van een
w e y n ig bloeds vechtende aanftonds
bekomen kon. Invoege de kloek-
moedigfte en ftrydbaarfte manlcliap,
buyten den oorlog z ynd e , bynaar
niets ter hand nam, maar de huys-
zo rg ( 7 ) en den landbouw aan de
vroumwm
v is dicendum esc, quorum non una ut Cattorum Trenc*
terorumque geos : majorem enira Germani® partem
obtinent, propriis adhuc nationibus nominibusque discreti
, quamquam in commune S u e v i vocencur.
I n s i g n e C E N T i s o b l i q u a r e Cr i n e m , no-
doque fubftringere.
Seneca de ira Lib. I I I . cap. 26. Non eft Æthiopis
ínter fuos iniignicus color : nec ruftus c r i n i s &
C OA C TU S IN N OD UM AP UD GERMANO» .
Idem, Epist. 124, Quid capillum ingenti diligen-
tia comis ? cum ilium vel effuderis more Parcho*
îu m , vel NODO more germanorum vinxeri s.
( 1 ) yioan. Smetii antiq. Nemag. pag. 70. Capita
Sicambrorum feu B at av o r u m veterum e x ære,
qu® res tant, fune duodecim, illa reflexis anfarum
ttnearum cxtremitatibus instar glandium præfixa
fuere: forma & facies finguiis diverfa, fed omnibus
tétrica & fevera e s c , frons alca, barba promisfa,
oculi grandes, auresque fere arreft® & capaces,
C A PI LLU S IN N OD ÜM CIRCA VERTTCEM liga-
tus conglobatur, extremitates ejus pilorum occiput
verfus posc-vencul® fparguntur.
_ (2 ) Tacit, de morib. Germ. cap. 17. N e c alius femi-
nis quam viris habitus, nifi quod femin® iæpius lineis
amiftibqs velantur, eosque purpura variant, partem*
que vestitus fuperioris in manicas non e xtendunt,
nud® brachia & lacertos : fed & próxima pars pectoris
patet.
(3 ) Tacit, de morib. Germ. cap. 16, Solent & fub-
terraheos fpecus aperire, eofque multo infuper fimo
onerant, fijffugium h iem i, & recepcaculum fru-
gibus ; quia rigorem frigorum ejufipodi Jpcis mplliunr,
(4 ) Ibidem cap. 15. Quotiens bella non in eunt,
non multum venacibus, plus per otium cranfigunt,
dediti fomno ciboque.
( t ) Cafar de bèllo Gall. Lib. V I . cap. a i . neque
quifquam agri modum c ertum, aut fines propnos
habet ; fed magistratus, ac principes, in annos fin-
gulps gentibus, cogqationibusque hprninum, qui una
c oierunt, quantum e is , & quo lo co vifum e s t , attribuant
agri ; atque anno post alio tranlìre cogunt-,
(d ) Tacit, de morib. Germ. cap. 14. Ne c arare
terram, aut exfpeÇtare annum, tarn facile perfuafe-
r i s , quam vocare h o s te s , & vulnera mereri : pi-
grum quinimo & iners videtur fudorç acquirere,
quod posfis fanguine parare.
( 7 ) Tacit, de morib. Germ. cap. ty. Fortisfzmug
quisque ac bellicofisfimus nihil agens, delegata domus
& penatium & agrorum cura fcminis fenibufquCa
& inàrmisfuno cuiquç ex familia, ipfi .
|tii>