t
¡i i
I !
?:í llHill
:>ui] fiiiiTli
; : i i
1,111
geeven w a s , in het door hen geftichte
P r a e t o r i u m opgerecht hebbende
,verreysde h y eyndelyk naar
Italie; zulks nog den zesentwintig-
ile n van Bloeimaand van het zeven-
J 7. tiende jaar naa des Heylands geboorte
als overwinnaar der Ka tten , Cherus-
fen, en andere volken tot de Elv e
toe in die groote werreldftad zyne
zeegepraalende intreede gelchiedde.
b y die gelegenheyd de bekoome
roof, gevangenen en de Ichilderyen
der door hem beklomme bergen ,
bezeylde ftroomen en gewönne veld-
flagen ten toon omgevoerd z y n ,
even g e ly k men de gedachtenis
dier ftaatlyke intreede t eR om e , en
zyne r overwinningen in Duytschland
behaald, op deezen ( i ) penning alsnog
bewaard vindt.
Boven de beeldcnis van Germanicus ftaande in eene kar, door vier paarden getrokken
enmet welke hy zyne zeegepraalende intreede te Rome gedaan heeft, leest men des
zelfs naam.
^ . g e r m a n i c u s C A E S A R . .
, Op de tegenzyde heeft hy de rechter hand als ter bevelgeevinge uytgeftrekt, en in
de flinker een Romeinfch legerteken, ’t gene in de Variaanfche Nederlaag verlooren,
doch door hem onlangs, als gemeld is , n a a ’t verllaan der Duytfchers weer bekomen
was 5 en waarom in den rand ilaat.
S I G N I S R E C E P T i s , D E V I C T I S G E R M a n i s ,
S e n a t u s C o n s u l t o .
DE K R T G S T E K E N E N W E E R G E K R E E G E N , DE DU TT SCHEN
OVERW ONN EN , OP B E S L U T T DE S RAADS .
2 8. E l f jaaren hiernaa wierden door den
opftand der (2 ) V r ie z e n , veroorzaakt
eer door der Romeynen gierigheyd
, dan dier volken ongehoorzaamheyd
, de grenslanden der Batavieren
ontrust, en z y des genoodzaakt
WWWi
fed piano refonac p e fto r e , fermoque profertur ex-
presûor : non potuere coramitcere quin Romano eos
mftituerenc eloquio, quorum industriam & linguam,
lua tum erudicam, fibi adhuc ufui fore fperabanc,
Nam quoniam Batavia portuofa e ft , & m a r e e i apertura,
"quod ad omnes faciliima navigatione perve-
nias naciones : credebanc Romani ; in nullo fibi uti-
lius confultura ir i, quam uc Batavorum pueros bonas
arces omnemque civilitatem edocerenc ; ut ucriusque
Imguæ fuffragio facilius ad fubjugendas ignotæ fibi
Imguæ naciones perrumperenc ; & Batavos eorundem
juvenum piaren ces ea fpecie in officio arftius retinerent,
tancam impendere curam videbantur.
N ß . hoewel dit van eenen laateren Schryver Jlecbts
te boek geßeld en des aan ’ t zelve geen groot geloof te
geeven is , zoo zal men , als uyt het vervolg zal blyken
, gewaar worden, dat dit niet zonder grond
gezegd is. ®
Q ) Adolf. Occon. Imp. R . Num. fol. 73,
(2 ) Tacit. A m . L ib . IV . cap.-ja. Eodem anno Frifii
transrhenanus populus pacem exuere , nostra ma-
gis avaricia, quam obfequii impatiences. Tributum
11s Drufus jusferac modicum, pro angustia rerum,
ut tn ufus militares coria bourn penderent : non intenta
cujusquam cura , quæ firmitudo , quæ menfura :
donee Olennius è primipilaribus, regendis Frifiis im-
poficus , terga urorum delegic quorum ad forinam ac-
ciperentur.
zaakt om , volgens ’t verbond met
Cæfir eertyds aangegaan, ten dienfte
des Romeynlchen ry k s , hunnewa-
penen tegen deeze afgevalle gebuurvolken
te keeren.
: De e zen waaren terwyl Germanicus
Vader zich in Neêrland ophieldt
aan’ t Romeynfche ryk Synsbaar ge-
maàkt en des tot het betaalen van eene
maatige fchatting, naar de ge-
ringheyd huns vermoogens, verpligt
g ew o rd en , te weeten; van jaarlyks
ten dienfte der ibldaaten, als gewoon
zich onder leere ( i ) tenten te legeren
, en met leer overtrokken fchilden
te dekken, eenige koehuyden op
teb reng en , zonder dat’er tot nogtoe
door iemand naauwe acht g egeeven
w a s , wat vastighey d o f maate de door
hen opgeleverde huyden hadden. T o t
dat Olennius, aan wien thans de regeering
der Vriezen was aanbevoolen
, eenige huyden van wilde osibn
uytgeleezen h e eft, naar wier form
en hoedaanigheyd h y wilde dat die
voorthaan ook door de Vriezen zou den
geleverd worden. Dit g eg e e ve
b e v e l, g e ly k het aan andere volken
(2 ) reeds te overlastig w a s ,
drukte de Duytlchers nog te zwaarer,
ter oorzaake z y wel geweldige bosfchen
ryk van allerhande wilde dier
e n , maar flechts zeer kleyne en
ichraale (3 ) koejen bezaaten. Des
gaven z y in ’t eerst voor de zelven hunne
koejen z e lfs , daarnaa hunne akkers,
en eyndelyk de lighaamen hunner
vrouwen en kinderen ter flaavernye
over. Hieruyt Iproot gramichap en
beklag, en namen z y , des onaangezien
ongeholpen blyvende, den k ry g
ter verligtinge te baate, zulks z y de
Romeynlche Ibldaaten, bezig met het
innen dier gchaate fchattinge, a lomby
den hals greepen en aan de door hen
geplante galgen ophongen. Een g e lyk
onthaal is Olennius ( 4 ) echter
door eene tydige vlugt in zeker flot
ontdooken, ’ t gene Vlie genaamd en
200 als eenigen ( j ) meenen op het
thans verlaate eyland Gr ind, om de
aldaar ontdekte en van oude fteenen
opgemetielde waterputten, zou gelegen
hebben, en in ’t welke eene troep
van Romeynen en hulpvolken, wier
getal niet te verachten w a s , ter be-
.v eyliginge der zeeftranden in bezetting
lag.
D it alles (6 ) van L. Apronius, w ien
thans de beftiering van Nederland
was aanbevoolen, zynde vernomen ,
heeft h y de Adelaars der Leg ioenen
uyt het bovenfte w ingew es t, en de
keurlingen der bondgenooten zoo te
voet als te paard by zich ontbooden
en teffens beyden de heiren den
R y n afvoerende in Vriesland ge-
■worpen, onaangezien het flot reeds
van het iedert daarvoor ondernome
beleg weer verlost, en de afgevalle
menigte, om ’ t haare te beichermen,
jiaar haar land te rug geweeken was.
, Ver -
K-a o a g g g g a ;
( 0 Tadt. H iß . Lib. H. cap. 22. Incifis tabernacu-
lorum funibus, fuismec c o a n s coopcrcos crucida-
bant.
(2 ) Tacii. annal. L ib. I V . cap. 72. Id aliis quoque
nationibus arduum, apud Germanos difficilius toleva-
ba cur , quis ingencium bclluarum feraces falcus, modica
domi avmenta funt. A c primo boves ipfos mox
a gro s, postremo corpora conjugara auc liberorum
fervitio cradebant. Hinc ira & qucscus. Ec post-
qiiam non fubveniebatur remedium e x beilo ; rapci
qui tributo adcranc milices & patibulo adfixi.
- (3 ) Tacit. de morib. Germ. cap. 5. (Gemamn).pe-
corum fe cun da, fed plerumque i m r a o c e r a , ne
armentis quidem fuus honor aut gloria froncis; numero
gaudent eæquc folæ 6c gratisfimæ opes funt.
(4 ) Tacit. annal. Lib. IV . cap.-72. Olennius infenfos
f uga prævcnic, receptus caftello cui nomen F l e -
v uM , & haut fpernenda illic civium fociorumque
manus littora Oceani præfidebat.
( 5 ) Z i e , Zacb. i’Epie Onderzoek over de oude ge-
ßeltbeyd van Holl. en Westf. pag. 12. 13.
(6 ) Ibidem, cap. 73. Quod ubi L . A p ron io ,
jnferioris Germaniæ propræcori cognicum, vexilla
legionuin e fuperiore provincia , pedicumque & equitum
auxiliarium deleftos accivic: ac fimul ucrumque
exercitum Rheno deveftum , Frifiis intulic : foluco
.jam cartelli obfidio 6c ad fua tucanda digresfis rebel-
libus. Igitur proxima æftuaria aggeribus & pontibus
traducendo graviori agmini firmac. Atque intérim
repcrtis vad is , alam Caninefatem, & quod peditum
Germanorum inter nostros merebac , circumgredi
terga hostium jubet.
Q 2
f ' 4 ' '■ ' f l
0 1 f ]
1 .
l|îîÎ ^1
; il t