V O O R B E R I C H T . ‘
nenkrygszugtigcn aardt,raeer op het roemryk bedryven, dan wel hetiierlykbefchry-
ven hunner zeldzaaraeheldendaaden hebben toegelegd. Zulks alles, wat ons van die .
oude tyden overig is , niet dan zeer fchraal by de Romeynfche Historifchryvers g e vonden
wordt; mids die de buytenlandfche gefchiedenisfen niet anders, dan voor
Z O O ver die tot de hunne betrekkelyk waaren, en dat z e lf, g e lyk de Heer de
Groot ( i ) wel aantekent, op eene v ry achtelooze w y z e hebben te boek gefteld.
Met het ten val neygen des Romeynfchen R yk s is deeze onkunde der ftaatsge-
vallenvan het thans genaamde Holland nog grooter: mids men door de bar-
baarschheyd der van alom invallende woeste volken alle konften en geleerdheyd ■
by die voorheen zo o afgeregte Romeynen tot zo o verre heeft zien uytdooven,
dat die, wel ver van nog aan de buytenlandfche gefchiedenisfen te gedenken,
naauwly ks eenige lust o f bequaamheyd overig hielden, om die van hun e y g e land,
op eene behoorlyke w y z e , te belchryven. , ,
En z e k e r ly k , wat de lust aanbelangt, g e ly k men in de voorfpoed de fchry-
veren als om ftryd de aan ’ t land gunftig zynde ftaatsgevallen heeft zien aantekenen,
zo o baarde de tegenfpoed verdriet, het verdriet weder eenen a fkeer, om zo o
fmartlyk z ynd e zaaken a a n ’t papier te beveelen: te meer, mids die g en en ,
welken dat anders nog al zouden beftaan hebben, zich door de onftuymigheyd
des tyds van die rust ontzet en beroofd vonden, welke , tot het opftellen der
historifchriften, zo o noodwendig vereyscht wordt. En het is hierom, dat ons
de Gefchiedenisfen dier tyden, als het Romeynfche R y k in ’ t W e s te eerst van-
eengefcheurd, en door de ingevallene Franken onder Kiovis eyndelyk
geheel vernietigd wierdt, zo o merkelyk ontbreeken. Ja ’t is ook door de in
dien tyd voorgevallene verwoestingen dat zo o veele deftige geichriften, welken
te voore reeds waaren opgefteld en die men in de nog voorhanden zynde
fchryvers gemeld vindt, tot geene kleyne afbreuk der geleerdheyd, te g e lyk
met den val dier woeste Moogendheyd z y n verbrand, verfcheurd en te niet
gegaan.
B y deeze woeste en van de ondericheydene deelen des Romeynlchen R y k s
aldus raeester gewordene volken , was het aantekenen der dagelyks b y hen voor-
vallende ftaat- en krygszaaken geheel onbekend, ten minfte geenszins behartigd;
mids die geheel en al bezorgd waaren, om zieh eensdeels in de veroverde lan-
■ den door de wapenen te handhaaven, andersdeels hunne reeds bekomene g e westen,
ten koste der gebuurvolken, door k ry g op k ry g te vergrooten, Zulks
, alles, ’ t gene men van die overoude tyden vindt te boek gefteld, door de
° G e e s tlyk en , en dat z e lf n og zeer duyster, kort en yerward gedaan is ; als m e e r ,
volgens hun beroep, in die tyden toeleggende, om de van ’t land meester g e wordene
Barbaarfche volken tot het Christengeloof te bekeeren, dan hunne
a ffch u uw lyk e , Heydenfche en door hen daarom gelaakt werdende bedryven,
door ’ t g e ich r ift, te vereeuwigen.
D e e z e geloofsbekeering zoohier zoodaar alengs gelukt z y n d e , wierden onder
die bekeerde volken alom kerken gefticht, Geestlyken, tot het verrichten van
den Godsdienst, aangefteid, en onder deezen weder t’hunner onderwyzinge en
aariqueekinge verfcheydene ichoolen opgerecht; w ier g ew e e ze Leerraeesters thans
n o g , met den naam van S c h o l a s t e r s , onder de Kanoniken bekend zyn.
W e lk e ichoolen, federt BenediQus zynen kloosterregel in de zesde eeuwe hadt
ingefteld, en des ook eerlang zeer veele Abtdyen van des zelfs ordre in alle oorden
( i ) D e antiq. Reipubl. Batav. cap. i . in fine.
V . O O. R B E R I C H -T.
den Z O O van Italic, Spanje, Engeland, als het Franlche ryk gefticht waaren,
zeer merkelyk ook in.getal zyn toegenomen: mids in ledere A b td y , niet alleen
ter onderwyzinge der jonge Moniken , maar z e lf voor de werreldlyke aldaar be-
fteldejeugd van den beginnen at was opgerecht; als uyt Maurus cn ( i ) Placi-
■ dus, beyde jongelingen van een Raadsheerlyk geflacht, is a f te meeten; w e lk en ,
g e lyk ook meer anderen, doorßenediflus z e lf, van hunne jeugd z y n opgevoed en
in verfcheydene weetenfchappen onderrecht geworden, ln den beginne waaren
deeze fchooien gemeen, dan de Werreldlyken de Geestlyken verhinderend
e, z y n 'd ie vaneengelcheyden, en in die der eerften ledert zoodaanige welge-
regelde ieerorde onderhouden, dat men, Zoo als zeker ichryver ( 2 ) g e tu y g t,
den Kon in glyke kinderen geene betere zou hebben können g e e v en ,en waarom
ons de oude kloosterfchrifien aantekenen, hoe Lotharis , Z o o n van Koning
Karel den Kaalen,in de Ab td y van Sint Germain, Koning Dirk de I I I in die
van Cheiles, L o d ew y k de V 1 in die van Sint D e n y s , K e y z e r Henrik de I I in
die (3 ) van Hildesheym, even g e lyk ook andere Koning- en Vorstlyke kinderen
in andere Abtdyen tot zo o ver hunne leeroeffeningen gedaan hebben,
dat men in verfcheydene nog voorhanden zynde Chronyken het getal der
Hertoglyke en Graaflyke kinderen, midsgaders die van den eerflen Adel
vindt opgeteld, w'elke in de zelven hunne leeroeffeningen gedaan hebben.
Ja het is uyt deeze kloosterlyke fchooien dat W ilf r id , W illib ro rd ,
Bonifa'cius , Adeibert en anderen, wier geloofspreeking de oude inwoonders
van het thans genaamde Holland tot het Christengeloof gebragt h e eft, z yn
voortgelprooten.
- In deeze ichoolen wierden dus niet alleen de Jonge Moniken in de G ew y d e
letterkunde, maar ook de Werreldlyke jeugd in de fchriften der oude Latynfithe
Dichteren en Historifchryveren onderweezen, maar wel voornaamelyk de Historien
zelfs der aanmerkenswaardige voorvallen zo o van de kerk als den ftaat te
boek gefteld, en om ’t welke naar vereysch te doen in alle de Koninglyke ( 4 )
Abtdyen van Engeland een der ervaarenfte Moniken , onder den naam van (5 )
S c H O L A S T i c u s Was aangefteid; en het is aan deeze en diergelyke voor-
zo rg dat de Jaarboeken van Fulden, van T o ir s , van Hildesheym, van Kor -
b eije, van M ets, van Sint Bertln en honderde anderen hunne herkomst alleen
verichuld zyn . T e rw y l niet alleen zeer veele andere Moniken, maar de in de
kloesters woonende Nonnen z e lv e , een groot deel huns leevens, in ’ t uyt-
fchryven io o der oude Romeynlche als der aldus laater opgeftelde historiichrif-
ten verfleeten; en waarom aan verfcheydene kloosters de Jagt (6 ) van Harten
en andere wilde dieren door de Koningen is afgeftaan, niet om zich op die w y z
e te Verlusten, maar om van de aldus bekome veilen het veelvuldig Pargement
te maaken, welken de kloosterlingen, tot het ichryven der boeken dagelyks
noodig hadden, o f ook om met de zelven hunne reeds gefchreevene boeken van
buyten fe bekleeden. Zulks men aan dit veelvuldig uytfchryven der oude
Romeynfche fchriften door de kloosterlingen, als w as , b y voorbeeld, door
die
CO Mabillonii Prsfai:. in a£l. S S . ord. S. Bened.
Seculi 111. Part. I. foi. 24.
; (2 } Udalvic. de conlüet. Cluniac. Lib. I I I .
cap. 8.
(3 ) V ita Mcinwcrci Ep. cap. 4.
C4) Pi-ccfatio MattliKo Parifio pra fix a e x Scpti
Chronico.
(5 ) Baidrici Chron. Camcrac. Lib. 111. cap. di'.
(6 ) Caroli M. Diploma prò monasc. S. Diony f. ad
in.
774. apud J. ab Ecldiarr. de veb. l'rapc. Oriefit.
ann.com. *
I. 1. fol. '
i ■
è
hilRÌ