N mil
G E R A R D V A N L O O N S
G 8
Dees, ook ( i ) ftreelde de g e moederen,
zeggende door V noodlot
bedreeven te zyn f t gene door den twee-
dragt der foidaaten en Hoofdluyden
o f door ’t hedrog des vyands was toe-
gekomen. Z y hadden dan den tegenwoordigen
dag voor den eerfen van
hunnen krygsdienst en eed te houden:
aan ’t voorgaande misdryf wilde noch
de Keyzer noch hy gedenken. Hierop
(2 ) zyn de tot hunnen pligt ge-
keerde benden in ’t zelfde leger ontfangen,
en wierdt onder de onder-
■ fcheydene rotten u y tg e ro ep en , dat
niemand, b y ’t ontftaan van twist o f
g e k y f , zynen Ipitsbroeder der voorig
e muyterye o f geleedene nederlaa-
gen te verwyten hadt.
Vervolgens heeft h y , die van
T r ie r en Langres te (3) zamen geroe-
pen h ebb ende, aldus aangefproken.
Niet ZOO zeer heb ik my in de welfpree-
kenheyd geoeffend, dan wel de manhaf-
tigheyd des Romeynfchen volks, door
het hcromvoeren der wapenen , ßeeds
beweezen : maar om dat by u geene
zaak meer dan woorden geldt, en ’t
heyl en onheyl, niet naar elks eygen
aardt, maar naar ’t roepen der oproerigen
gefchat wordt, zoo is myn voorneemen
eene körte reeden te doen, welke
, de kryg nu verdreeven zynde, u
nutter om te hooren, dan my om te
; is. ln uw en der Gallen '
zyn de Romeynfche Hoofdluyden m
Veldheeren gekomen , niet uyt eyge be-
geerlykheyd, maar ingeroepen van uwe
voorvaders, als die door tweedrag, ten
bederve toe, geplaagd wierden. JV an t
de Duytfchers, te voore ook ontbooden,
hadden federt beyde Bondgenooten en
vyanden in faaverny gebragt. Hoe
veele f ryden wy tegen de Cimberen en
Teutonen gedaan, boe zwaaren arbeyd
onze heiren ondergaan, en met welke
uytkomst wy de Duytfche oorlo-
gcn beleyd hebben, is klaar genoeg.
E n zekerlyk wy hebhen ons niet
gezet langs den Rynsoever om Italie te
befchermen: maar op dat geen andere
Ariovistus, even als ten tyde van Ccef
i r , meefer wierde. T V a t waant gy?
dat Civilis de Batavieren en de Over-
rynfche volken u hooger fchatten , dan
hunne voorouders uwe vaders en groot-
vaders gedaan hebben. D e Duytfchers
hebben altyd de zelfde beweegrede om in
Gallii- over te fleeken : naamlyk , de
geylheyd, gierigheyd en lust om van
woonplaats te wisfelen : op dat z y ,
verlaatende hunne drasßge poelen en
akelige JVoefynen, dit overvruchtbaa-
re aardryk en u z e lf bezitten moogen.,
Voor eerst, men doet fchoon voor
met Vryheyd en aanzienlyke woorden:
doch ’t is bekend, dat niemand ooit
naar eens anderen mans faaverny ge-
fa a n heeft, o f hy bediende zich van de
zelfde
s sa
( 0 Tm t. Hiß . Lib. I F . axp. 72. Donec Cenalis
mulceret ánimos, Jato alia diäitans , quæ viihtum du-
cunique dißoriia, wl fraude bostium evenisßnt. Pri.
imm illum flipendiomm ß c rm e n t i diem haherent :
piarumJacinoTum neque imperatorem, neque f i meminisfi.
' (2 ) Ibidem, cap. 73. T un c recepñ in eadem cas tra,
& ediñum per manipules, ne quis in certamine jur-
gio ve feditionem aut cladem commilitoni objeäaret.
(3 ) Ibidem. M o x Treveros ac Lingona s, ad con-
cionem vocatos ita alioquitur. Neque ego unquam fa-
eundiam exerçai ; 6 f populi Romani •airtutem armis affir-
mavi. Sed quia apud vos verba plurimum valent, bona-
qlie ac mala non fua natura, fed vocibus fiditioforum
æfiimanîur; ßatui panca disfirere, quæ prodigato bello,
ulilíus f ît vobis audisfi, quam nobis dîxisfi. Terram
vestram ceîerorumque Gallorum, ingresfi funt duces im-
peratoresque Romani, nulla cupidine, fed majoribus wstris
invocantibus, quos àifcordiæ ufque ad exîtium fatiga-
bant, è f acciti auxilio Germani, fociis pariser atque
bostibus fervitutem impofuerant. Quot præliis adverfus
Cimbros Teutomsque , quantis exercituum nostrorum laboribus
, quove eventu Germanica bella îraütaverimus,
fatis clarum.
(4 ) Ibidem. Nec ideo Rhenum infedimus, ut Italiani
tueremur: Sed ne quis alius Zlriovistus, regno Gallia-
rum potiretur. A n vos cariores Civili Batavisque é f
transrbenanis gentibus creàüis, quant majoribus eorum
patres aviqie vestri fuerunt ? Éaam fimper causfa Germanis
tranfcendendi in Gallias, libido atque avafitia, Ö*
matandæ fedis amor: n liä is paludibus iÿ Jolitudinihus
fu i s , fecundisfimum hoc folum, vosque ipfos posßderent.
Cæterum libertas, &f fpeoiofa nomina præîexuntur. Nec
quisquam alienum fervitium, &? dominationem fibi con-
cupivit, ut non eadem ista Vûtebula ufurparet.
A L O U D E H O L L A N D S C H E H I S T O R I .
zelfde fchynnaamen. Koningryken ( i )
en Oorlogen zyn ’ er altyd in Gallie
geweest, tot dat gy u aan onze wetten
onderwierp. Hiertegcn hebben wy ,
alhoewel zoo menigmaal getergd, n
echter, volgens het recht den overwinnaar
en eygen, alleenlyk dat gene opge-
legd, door het welke wy den pais befchermen
mogten : want noch de rust,
der volken kan men zonder de wapenen
, noch de wapenen zonder de fo ldy,
noch de fildy zonder het vorderen
van fchattingen hebben. Voor ’t overige
is ailes aan allen even naa. Gy
zelfs zyt doorgaans Overfen onzer Les
gioenen, gy zelfs regeert deeze en andere
IVingewesten ; Niets is ’er afge-
zonderd, niets uytgefooten. V a n eenen
loflyken V o r s t , onaangezien men vera
f woonachtig is , Irekt men het zelfde
n ut, daar de wreeden den naastwoo-
nenden het zwaarfe op den hais leggen.
D ie rh a lv e , gelyk gy de on-
vruchtbaarheyd, o f al te veel flagre-
gens, en ’t meerendeel van het kwaa-
de der natuure (2 ) ongehoord ondergaan
moet, zoo verdraagt ook alzoo
de overdaad en gierigheyd der Heer-
fcheren : want feylen zullen zyn , zoo
lang ’er menfchen gevonden worden ;
doeh echter niet met een onafgebrooke
geduurzaamheyd, mids zy , door de
tusfchenkomst van hetere dingen, ver-
worden. Het en waar gy u
139
misfchien onder de regeering van Tutor
en Clasficus met de hoope eener ge-
maatigder heerfchappye vleyde, en dat
dus met mindere fhattinggeevingen,
dan nu, de heiren, tot weering der
Duytfchers en B r itten , zullen können
worden toegerust. KVant zynde ( ’ t
gene de Goden verhoeden ) de Romeynen
eens verdreeven, wat kan daar
anders uyt, dan de eene oorlog op den
anderen onder de onderjcheydene volken
voortvloeijen? Door de fortuyn
en het krygskundig beleyd van acht-
honderd jaaren is het zwaarwigtige
gevaarte des Romeynfchen ryks te zamen
geronnen, ’t gene niet weer ge-
fo o p t kan worden, zonder ’t bederf
der ontfioopers. Onder (3 ) welken
gy dan, die goud en rykdommen bezit,
als zynde de voornaamfie aanprikke-
lingenten kryg,ook het grootfle gevaar
loopt. Dierhalve bemint en eert dcn
vreede en de f la d , die gy verwonnelingen
en, wy verwinnaars met een gcr
lyk recht bezitten. D e leering van de
eene en andere fortuyn onderwyze u ,
niet liever ha,rdnekkig t ’ uwen bederve,
dan gehoorzaam t’ uwer veyligheyd te
weezen. D o o r zoodaanige rede-
voering heeft h y de genen , die
wranger g e vo lg en vreesden , te g e ly
k van die vre.es ontheven en ver-
quikt.
Het zeegepraalend ( 4 ) heir bevondt
( 0 T a c it. Hiil. Lib. I V . cap. 74. Regno, bella-
que per Gallias femper fuere ¡ donec in nostrum jus con-
cederetjs. Nos , quamquam totiens lacesfiti, jure viño-
rice id folum vobis addidimiis y quo pacem tueremur. Nam
neque quies gentium fine armis : neque arma fine Jlipen-
(liis : neaue fiipetkia, fine tributis Isaberi queunt. Cestera
in communi fita funt. Ipfi plerumque le^onibus ms-
tris prxfidetis : ipfi has aliasque provincias regitis. N ihil
feparatum, claufumve. E t laudatorum principum
ji'ÌK ex (squOy quamvis procul agentibus: fa v i proximis
ingruunt. _ _
(2 ) Ibidem. Qiiomodo Jlerilitatem yautmmios tmbresy
rcetm natur^ mala\ ita luxum, vel avaritiam ««-
jninantiwn tolerate. Fitia erunt, donec homines Sed
bm cmtinm , t f mtUorum intervmta ptnfintur.
m il fane Tutore i f Cktsfieo regnuntibu!, mofiratm un-,
fn iim jp e ra tii: aut mimriius quam m n c tn iu m ,
rabuntur exercitus, quibus Germani Britannique arcean-
tur. Nam pulfis (quod dii prohibeant ) Romanis, quid
aliud quam bella omnium inter fe gentium exfistent ?
Oñingentorum annorum fortuna difciplinaque, compages
hæc coaluit: qua convelli y fine exilio convoUentium non
potest.
( 3 ) Ibidem. Sed vobis maximum discrimen, penes
quos aurum 6? opes, prtscipucB bellorum causfa. Proinde
pacem 6? urbem, quam v iñ i viñoresque eodem jure ob-
tinemus, amate, colite. Moneant vos utriusque fortunæ
documenta, ne contumaciam cum pernicie , quam obfequium
cum fecuritate malitis. .T a l i oracione graviora
metuenteis compo fuit, erexitque.
(4 ) Ibidem, cap. 75- Tenebanciir v ifto re exercitu
T reV e ri, cum Civilis & ClasOcus mifere epístolas
ad Cerialcm, quarum hæc fententia fuic. Nespafia-
num, quamquam nuntios occuUarent, exctsjiijt vm ..
M m 2
if . 1
!
È f
l ì L "
<i||
ipiill ijr ;
k ,1;
lik liif l
m : 4