Ik:
I
nederlaag zyns legers de glori eensflags
vertrapt z a g , welke hy d o o r ’t
verflaan van Quinñilius Varus te voore
behaald hadt. En zekerlyk by
het bevechten deezer overwinninge
vielen aan Germanicus Zeer veele ( i )
doorluchtige gev an g en , het z y mans
het z y v rouwen, leevendig in handen
; onder welken onder anderen eene
( 2 ) S e s i t h a c u s Hertog der
Cherusfen,nevens zyne gemaalin (3)
R i e m e ge te ld , en die weer h ie rte
liever genoemd wordt, mids z y eene
■ dochter van Waromir Hertog der
Batavieren was.
Met deeze en andere krygsbedry-
ven'in dien oord het grootfle gedeelte
des Zomers zynde gefleeten ,
wierden(4 ) eenigen der Leg ioenen,
te lan d , naar hunne winterlegering
gezonden en de overige benden met
de vloot door Germanicus van de
Eems den Oceaan ingevoerd, alwaar
hen in den beginne het weer begun-
ffigde, dan a s de lucht eerlang met
ze er dikke wolken overtrokken w a s,
ftortte eyndelyk eene zwaare hagel-
vlaag op de in zee zynde v lo o t, ’t
gene van verfcheydene zeer g ew e ldige
buijen van alle kanten gevolgd
wierdt, zulks hen door de aldus ge-
geeszelde golven het gezigt benomen
e n ’t ftuuren der fcheepen belet wierdt,
waar voorts nog bykwam dat de fol-
daat verzaagd en onkundig der zee-
vlaagen, terwyl hy bet bootsvolk in
den weg liep, o f t’ onpas helpen wilde
, den dienft der zich des verftaan-
den verbrodde. Hierop de wind ten
Z u yd en fehietende wierden de ligte
feheepen v a n ’ t ftrand diep zeevaart
gefleept o f aan eylanden, door hunne
onbekende kusten (5) en ban-,
k en , gevaarlyk her-en derwaart ge-
imeeten; w elken w e l, zoo veel moo-
je lyk was, d o o r ’t uytlmyten der an-
cers in ’ t eerftgeraeyd wierden, doch
de vloed der z e e met den wind b y
’ t Ebben eene ftreek trekkende, was
’er geen kabel hecht g en oeg nog mid-
del voorhanden om ’t overftolpend
zeewater uyt te keeren. D e paarden,
’t v e e , de pakken ja de wapenen
zelfs wierden dan, o m ’t bol der
feheepen te lig ten , overboord ge-
w o rp en , welken reeds water fchep-
ten en door g o l f op g o l f overvallen
wierden. Invoege (6 ) 200 veel als
deeze Noordzee geweldiger dan de
anderen is , zo o ook de alhier ondergaane
nederlaag in nieuw- en grootheyd
de anderen ver te boven g o n g ,
te meer mids de golven des Oceaans
hier ongemeen w o e ft, de gronden
diep.
( 0 Strabon. Geograph, lib. V I ! fol. 447. poenas
tamen univerfi dederunt, ac Germanico juniori pul-
cherrimam triumphi materiam, in quo is illustrisi!,
mos viros ac feminas duxir.
a t , officia prudencium cormmpebat. Omne dehinc
coelum & mare omne in auftrum c e s f it , qui tumidis
Germaniæ te rr is , profundis amnibus, immenfo nubium
(2 ) Ibidem. N e c non Sefithacus Ægimeri fiiius
Cheruscorum ducis , cjusque uxorRhamis Veromeri
hlia Batavorum Ducis.
C3) K . Kolyn vs ja .
«Dtiöcr allen inc gcü»C3cti
©ab cn e v e ö c n b in ip öcfe
W a r o m i e r , toin» ßEocfjtct: R h e ime
« r e ( * ) Sesithac b a n ’t ö cimc C*)trouwde.
ä e rb n p r cn / 3tnbct: tncrc.
(4 ) Tacit. annal. Lib. II . cap. 23. Sed æstate jam adulta
Icgionum aliæ itinere terrestri in hibernacula
remisfæ: plures Cæfar clasfi impofitas per flumen
Amifiam Oceano invexic. Ac primo placidum æ-
quor mille navium remis ftrepere auc velis impelli :
mo x atro nubium globo effuia grando, flmul variis
undique procellis, incerti fiuftus profpeOum adi mere,
regimen impedire: milesque pavidus <Sc cafuum mans
ignarus, dum curbat naucas, vel intempestive juv
traftu validus.
( 5 ) Ibidem. E t rigore vicini feptemtrionfs horri-
dio r, rapuit disjecitque naves in aperta O c e a n i, auc
ínfulas faxis abruptis vel per occulta vada infestas,
quibus paulum ægreque vicacis, poscquam mutabac
æscus eodemque quo vencus fe reb at; non adhærere
anchoris, non exhaurire irrumpencis undas pocerant
: equi, jumenta , farcinæ, eciam arma præcipitan-
tu r , quo levarencur alvei manantes per latera, &
fluflu fuperurgence.
(6 ) Ibidem cap. 24. Quanto violentior cætero mari
Oceanus, & truculencia coeli præftat Germania,
tancum illa clades novicace & magnitudine exces fit,
hoscilibus circum licoribus, ant ica vasto 6c profundo
uc credacur novisfimum auc fine terris mare. P ars ,
navium hauftæ fune ; plures apud Ínfulas longius fitas
e jedæ : milesque nullo illic hominum cu ltu , fame
abfumcus, nifi quos corpora equorum eodem eliià
toleraveranc.
diep, midsgaders de naastgelege oevers
door menfehen, met hen in oorlo
g z y n d e , bevoikt waaren. Een deel
der feheepen dan is ’er door de woe-
dende zeegolven in g e zw o lg en , en
’t grootfte getal aan verdere afgelege
eylanden geftrand, dan alwaar allen de
aldus te land geraakte Ibldaaten, mids
die gewesten onbewoond waaren, van
honger vergaan z y n , uytgezonderd
alleen die g en en , welken b y de op
het ftrand gelmeete lighaamen der
verdronkene paarden , de v ee g e ziel
nog te iy v e gehouden hadden. D e
drieriemige ( i ) galey nogthans van
Germanicus is in het gewest der Chauchen
, door wier landen w y gemeld
hebben dat zyns Vaders tweede gragt
gegraaven w as , alleen behouden aan-
gekomen; welke zich dus als de oorzaak
van dit verlies aanziende, naauwlyks
kon weerhouden w o rd en, o f
h y hadt zich zelven u y t wanhoop
wegens het wraakloos iheuvelen zoo
veeler beiden, ook in de zelfde zee
werpende verdronken.
Dan eyndelyk de vloed te rug kee-
ren d e , en met een de wind dienende,
zag men veelen der vergaan geachte
feheepen met reddeloos w an t, berooid
roeituyg en uytgefpanne klee-
r e n , in de plaats van zey len g eb ru yk t,
opkoraen; die ten fpoediglle van de
geleede fehaade herfteld naar de naastgelegene
eylanden, om die te door-
( 1 ) Tacit. Ann. Lib. IL c. 24. Sola Germanici triremis
Chaucorum terram adpulic, quem per omnes illos dies
iiodesque apud fcopulos & prominentis ora s, cura
fc tanti exitii reura clamitaret, v ix cohibucre amici
quo minus eodem mari oppeterct. Tandem rela-
bcnce æstu & fecundante v en to , claudæ n a v e s , raro
remigio,aucintentis vescibus, & quædam avalidiori-
bus cratlæ rcv e r terc : quas rapcim refectas mific, uc
fcrutarentur ínfulas: co lle g i ea cura plerique.
(2 ) Ibidem, cap. 25. Sed fama clasfis amisfæ, ut
Germanos ad fpem be lli, ica Cæfarem ad coërcen-
dum erexit. C. Silio cura triginta peditum, tribus
equicum millibus ire in Cattos imperat; jp fe majoribus
copiis Marfos inrumpit : quorum Du x Malo-
vendus nuper ia deditionem acceptus , propinquo luco
defosjam Variano: Legionis aquilam modico prcefidio fervori
inàicat. Misfa excemplo manus, quæ hostem
a fronte elicerec ; alìi qui terga circumgrcsfi refnuffelen,
gezonden z yn ; door welk
middel nog zeer veelen der her-en
derwaart gelmeetenen behouden zyn.
G e ly k het gerucht deezer ondergaane
fchaad e (2) den Duytfchers nieuwen
moed inboezemde,en dees weer
hen de wapenen deedt opvatten ,200
wierdt C . Silius met dertigduyzend
knechten endrieduyzend ruyters naar
de grenzen der oproerig geworde
Katten g e zon den , terwyl Germanicus
z e l f in de landen der Marfen z yn de
gevallen b y dat voorval het gelufc
hadt van eensdeels eenen Romeynfchen
Arendftandaard, welke federe
de nederlaag van Varus in een daaromtrent
zynde bosch door de D u y t-
fehers begraaven w as , te bekomen,
andersdeels den voor hera niet meer
beftandigzynden vyand w yd en z y d
te verflaan en uyt te rooijen.
Naar maate aldus de glori van
Germanicus en daardoor weer de
liefde der (3) benden tot den zelven
toenam, zo o groeide o o k
de daaruyt opgevatte nyd van T i berius
, Zulks die hem met b rie f op
( 4 ) b r ie f t’ huys ontboodt, om
de eer der hem voorheen reeds toe-
gelegde zeegepraale te komen ge-
nieten. Des alles hier te land gere-
g e ld ,en ( zo o my toefehynt) e e n e ( j)
ichool ter onderwyzinge zo o der
Batavifehe als andere Duytfehe jeugd ,
die den Romeynen tot'gyzelaars g e -
ge e -
cluderent humum: & utrisque adfuit fortuna: e o
prorapcior Cæfar pergic intvorfus, populatur, cxfcin-
d ifn o n aufum congredi hostem ; aut ficubi resticerai;
fiacira pulfujn.
(3 ) Ibidem, cap. y. Quanto acriora in cum itudia
milicum & averla patrui voluntas.
(4 ) Ibidem, cap.-26. Sed crebris episcolis Tiberius
monebat, rediret ad decretum Triumphum, fatis jam
eventuum, fatis cafuum. -- ■
Cornelii Aurelii Batavia pag. 106. Quid denique
ioquar de Lacinarum fchola Licerarum, quaiu
ibidem ad Rhenum haud procul a castro (^quod ar-
cem dicimus-Romanorum) aperuerunt? Videntes
enim Batavinam juvencutem procera puericia, acrí-
que in genio , fi ftudium non deesfet : linguam co-
rum fuapce.natura exfertam, v o ca lem , expeditara &
ad omnia habilem idiomata, & cui extremæ non
excidunt tenuicer fy llabæ, uec v o x faucibus auditur,
• O ft'l
ii’’' .7' 4 •
p i
ñ '
» I l . »li
' Mil
^1