Scliryver ( i ) van verfcheydene leevens der in z yn e kerk gevierd werdende
Heyligen aldus aantekent: L e Cardinal Augustin Halere Eveqtie de Hcrone, Prélat
d'uneJdintete eminente, ami particulier ê f Auteur de la vie de Saint Charles Bo-
Tomée, pretend, que tant de vies differentes que nous avons fouvent d'un même Saint,
iß que toutes ces merveilles, qu'on y trouve, venaient de la coutume, qtii s'ohjervoit
autrefois en plufieurs monastères, d'exercer les jeunes Rehgieux par des amplifications
Latines fur la vie de quelque Saint, pour esfiayer dans ces pietfies fiÜions, s'ils
avaient l'esprit inventif, £s? s'ils Jçavoient bien manier tm lieu commtin. Qtte ces jeunes
Moines compbfioient alors des especes d'histoires, oit ils jsttoient du merveilleux a
pleines mains, E# ou ilfe trouvait toujours plus d'ornemens que de vérité. Ces orne-
mens confistoient ordinairement en miracles extraordinaires 6? la plupart copiez, quoi
qu'il y eut plus d'art 6? i habileté d'en inventer de nouveaux, que d'en emprunter,
comme faifoietit la plupart de ces jeunes Moines. Combien ,d i tM . ('2 j Baillet, le
baton de Saint Grégoire Thaumaturge fiché en terre 8? prenant racine, na-til point
fa it d'arbres à f in imitation ! Dans combien de vies de Saints 11 a-t-on point vu multiplier
le miracle des fa u x morts 6? des faux aveugles, devenus enfnite ce qu'ils n'a-
voient voulu que contrefaire. Celui des têtes coupées 8? portées enfuite dans le bras
. des troncs même, d’où elles avaient étêabbatuës: Celui des Dragons liez avec des étolcs: '
Celui des Cercueils appefantis durant les convois: Celui des gands ou des manteaux
pendus à des rayons du Soleil, toutes ces relations admirables, ou copiées fu r de véritables
originaux, ou qui détaient fimplement qu'un jeu de l'imagination de quelques
Légendaires, f i trouvèrent dans la fuite mélees dans les Manuscrits des Bibliothèques
, 8? le défaut de discernement les a fa it pasfer infinfblement pour des pieces véritables
6? originales.
Waarop hier alleen tot antwoord ftrekt, dat ik , wel ver van dat gemelde te
verwerpen, aan het zelve integendeel volkomelyk myn zegel hange, dewyl
de bygebragte tegenwerping aan de geloofbaarheyd der uyt de leevens gehaalde
ftaatszaaken geen het minfte hinder kan toebrengen, mids door my geenszins
Zoodaanige laatere en door de jon g e Moniken flechts opgeftelde leevensbelchry-
ving en, maar alleen zulken ter bevestiginge worden aangehaald, wier Schryvers
de beichreevene peribonen z e lf g e z ien , g e cend, gelprooken en die voorts n o g g e meenlyk
hunneLeermeesters geweest hebben. Behalve dat uyt die leevensbefchry-
vingen dan nog maar de ftaatsgevallen , op welken zekerlyk geene bedenking
v a lt, getrokken z yn . D ew y l het tegen aile waarichynlykheyd aanloopt, dat
de Schryvers zelfs de Staatszaaken in eenen tyd zouden veriierd hebben, als de
menfchen, die de zelven gezien en bygewoond hadden, nog leefden ; en des
zo o tastbaare en alom bekend zynde verdichtlelen zekerlyk zouden tegengeiproo-
k en , en op die w y z e deeze verfiering der Staatszaaken , zelve het verhaal der andere
te boek gefteldene wonderdaaden, geheel ongeloofbaar gemaakt hebben.
Naa deeze tydgenootige Schryvers komen vervolgens die genen alhier in op-
merkinge, welken o f kort o f eene w y l daarnaa opgevolgd z y n , en het te boek
geftelde uyt de vroegere Ichriften getrokken hebben, en wier ichriften, even g e lyk
w y van den HaarlemlchenKarmeliet, in opzigte van de daaden van Willibrord g e meld
hebben, des ook ter bevestiginge der volgende Historie niet ongegrond
z yn
zyn aangehaald. W an t hocwel men in de zelven veele vroegere zaaken
uyt vericheydene vroegere Schryvers getrokken, verhaald vindt, welken thans
verlooren en des ook niet meer voor de hand z y n , zoo verdienen z y echter in
de zelven zoolang g e lo o f, tot dat nader fchriften, uyt de welken de waarheyd be-
ter kan worden aangeweezen, voor den dag komen. T e meer byaldien men be-
vindt dat z y , met die fchriften, welken federt ontdekt z yn , getrouwlyk over-
een ftemmen en in de zelven hunne bevestiging vinden. En het is hierom
dat de Ryrachronyk van Klaas K o lyn zo o meenigmaal ter bevestiginge zal w orden
aangehaald, niet tegenftaande die Schryver eerst omtrent het eynde der
dertiende eeuwe gefchreeven heeft. En niet zonder reden, W an t dewyl die
verhaalende hoe d eC imbe rs , als de Nederlanden ( i ) door de z e e overftroomd
waaren, zich naar G a llie, Spanje en Italie in optogt begaaven om andere landen
op te zoeken , h y dat u y t de Historie van (2) Florus ,en befehryvende het huuwe
lyk van Rime (3 ) Doch te rv anW a romir ,H er to g der Batavieren, dat verhaal
woordlyks van den Griekfchen Schryver (4) Strabo,even als den befchreeven
invai (5) van den Deenfehen K on in g Godefrid met tweehonderd fcheepen in
Vriesland, uyt de ( 6 ) Jaarboeken van R e g in o , en dus ook meer andere verhaa-
len fteeds uyt andere federt ontdekte oude Schryvers ontleend heeft, zo o kan
men aan dien S chryver , mids de zelve g etuygt geheel z yn werk op die w y z e
uyt echte ftukken getrokken te hebben, daarom ook in andere verhaalen, als is
b y voorbeeld het inneeraen van Uytrecht door Koning Dagobert den I., de
aanftelbrief van Dirk den I V. tot Graaf in Vriesland, en meer andere zaaken in
200 lang geen g e lo o f w y g e r e n , tot dat’er nader ftukken der oudheyd ontdekt
worden , door welken het tegendeel zou können worden beweezen; ’t gene ook
plaats heeft in alle andere diergelyke Schryvers.
Eer de leezer echter tot het leezen van het volgende w erk, ’ t gene uyt zoodaanige
Schryvers is zaaraengefteld, toetreedt, acht ik my verpligt den zelven b y dee*
z e voorreede van verfcheydene zaaken,en wel eerstlyk van de ( 7 ) hiernaa inge-
laste Romeynfche oplchriften,te moeten verwittigen: hoe naamelyk de uytleg-
g in g der z e lv en , mids eensdeels tot het bekomen eener grondige kennisie van
alle zoodaanige oudheden eene benaarftiging van zeer veele jaaren vereyscht
w o rd t,en ik andersdeels, om ray in diergelyke zaaken te oeffenen, nooit hebbe
toeg e legd , de zelven vervolgens, zo o als die my waarlchynlykst voorkomen,
maar alleen zyn opgegeeven; zulks het ieder vryftaa,beter w eetende, die uyt-
le g g in g te v e rb e te ren ,o f, zich daartoe niet in ftaat vindende, zo o lang z yn oor-
deel op te Ichorten , tot het overdeftig en thans onderhanden zynde werk van
den Heer Henrik Kannegieter, Hoogleeraar te Arnhem, in ’t licht kome; in ’t
welke die en alle andere oudheden der R om e ynen , welken Zoo in Zeeland
Holland, Uytrecht en zo o voorts den R yn längs tot Kolen toe ontdekt z y n ,
omftandig uyt de onde Romeynfche Schryvers zullen worden opgehelderd,
en befchreeven.
Het zelfde heeft ook plaats in opzigte van twee Romeynfche ftandplaatfen,
door ons, b y ’t befchryven der Romeynlche w e g en , gemeld: te w eeten; wat de
N oordw eg aanbelangt van ( S ) L E V E F A N U M , ’ t gene.ilcte Viane, even a ls ,in opzigte
) ) Herrn Hiß . Critiq. des î'establif. des Bretons en Gaule tom. I. j
2) Hifi. Critiq. fu r les Fies des Saints.
CO K. Kolyn 1-s 14. enz.
(•2) Lib. l i l . cap. 3. (3) K . Kolyn vs 52. enz. (4) Geograph. Lib. V I I . fo). 447,
fs'
n f
idi
K . Kolyn v t 221.
'6 j Annal, ad ann. 810.
,7 ) I Deelfol. 1Ö0, 185- 187- m -
8) I Deel fol. lyS.