-| i '
il i ;/ / ;! .,
lïNïrii ■üli II
\ú f ' i iift;/
i(w jip r ■
■ gIÍiiÉ'Í'
' k ' f e s l í . , , .
.¡Kíi'li!'' -
' ? l i r / . .js^iiil
" 'rm
í “üit:
v il
g ek omen , en aan welken de wadden
des ej'lands, federt de voorgaande( i)
onderneeminge als nog bekend waar
en , zo o fchielyk tegen de zo rg loos
zynde Britten gezonden , dat
d ie , mids z y v o o ra f de aankomst eener
vloote o f ten minfte het uytrusten
van eenige feheepen, en de bequaamheyd
der ze e by ’t ebben ver-
beydden , niet w e ynig wegens zoo
onverwachten, overtogt verbaasd
ftonden; als geloovende dat’er niet
zwaars, niet onverwinnelyks was voor
lieden, welken op deeze w y z e en
zonder door de ftroomen weerhouden
te worden, ten oorlog kwamen.
Dierhalve hebben z y den vreede verz
o g t , zich en het eyland overgegeev
en : en is dus de naam niet min des
nieuwen Landvoogds, die den aanilag
b e le yd , dan van den door de ze c
gezwommen Batavier, die den zelven
ZO O gezwind volvoerd h ad:, alom
door ’t eyland beroemd geworden.
In ’t zelfde jaar overleedt Vespafianus
den vierentwintigften van (2 )
Zomermaand , en wierdt door zynen
oudften Z o o n Titus in ’ t ryk opge- gj
volgd; welke ruym twee (3) jaaren — 1
daarnaa het Zelfde lot der natuure be-
taalde; niet zonder vermoede van
door zynen jongeren Broeder en
Opvolger Domitianus vergeeven (4 )
te zyn. Hoe ’ t z y , Titus hadt door
het inneemen en verwoesten van j e ruzalem
zynen naam onftervelyk g e maakt,
en wordt de gedachtenis van
deeze uytrooijing des joodfehen
Volks op den volgenden (5 ) penning
bewaard.
Z y n gelaurierd kopftuk, met het welie men de voorzyde beftempeld z ie t , is in den
rand omzoomd door deezen ty te l:
IMPERATOR T i t u s C A E S a r V E S P a s i a n u s A U G u s t u s , P o n t i f e x
M a x im u s , T R i e u n i t i a P o t e s t a t e , P a t e r P a t r i a s ,
C O n S u l V I I I .
K E l ' Z E R T I T U S CÆS A R V ES FA S IANUS A U G U S T U S ,
P E R P R I E S T E R , M E T G EME EN SMAN L T K E M A G T ,
F ADER DES F ADE R LANDS E N F O O R
DE A C H T S T E M A A L BUR GE M
E E S T E R .
OPOp
iw sm
( O Tacit. Agricola cap. IS. Depofitis omnibus farcin
i s , LECTI SSI MOS AUXILIARIUM,qUÌbUSNOTA-
VADA,&PATRIUS NANDI USUS, quO filRUl fcquC
& ai-ma & equos regunt, ita repente immifit, ut obftupe-
fa fli ho s tes , qui clasrem, qui n a v e s , qui mare cx-
foeftabanc, nihil arduum auc inviftum crediderinc,
ile ad bellum veniencibus. Ita pecica p a c e , ac dedica
infula clarus ac magnus haberi Agricola. (N B .)
Welke uytgeleezenfte hulpbenden geene anderen dan de Batavieren
können geweest zyn ; mids zy als de ervaaren-
Jten vangebeel Duytfchland vermaard, en in 't doorwaaden
der ftroomen , zynde ,de wys op. welke dat eyland
overheerd wierdt, voornaamelyk afgericbt, midsgaders
den toeftand des wads, als dat eyland te voore ver-
meefterd hebbende, als nog kundig waaren.
(2 ) Sueton. Hift. Lib. V I I i . inVespafian. cap. 24.
Dumque confurgic ac nicicur, inter manus fiiblevan-
tium e x i l in f tu s e s tV I I I I . Kalend: Jul. annum agcns
fexagcfinuni ac nonum.
(3 ) Ibidm in Tit. Vespaf. cap. 1 1 . Exccsfit in eadem,
qua pacer, villa Idib.fepcembris pose biennium
ac menfes duos, diesquc X X , quam fuccesferac patri.
(4 ) Dion. Hift. Lib. L X V I .p a g . 75p. Fama esc
fracrcmei morcem accuiisfe, prselevtim , quod ei infl-
dias ante paraverac.
. ( 5 ) Adolf. Qccon. Imp. Rom. Num. fol. izy .
S4-
Op het ruggeftuk is aan de rechter zyde van eenen vrugtdraagenden palmboom, Zynde
het zinnebeeid des Joodfehen lands, de bevelgevoerd hebbende Jood S imo n met
de handen op den rug geboeid; en aan de ilinkerzyde eene zittende vroii verbeeld,
welke tot teken haarer droefheyd, als zynde ’t zinnebeeid van ’t bedrukte Joodendom,
met het hoofd op haare llinker hand rust; onder dit byfchrift:
J U D A E A C A P T A .
y U D E A F E R O F E R D.
En dewyl, de Keyzers het munten van ’t kopergeld llechts aan den Raad gelaaten
hadden, zoo ftaat, mids dit van koper en des op last des Raads gemunt is , voorts
nog op den voorgrond;
S e n a t u s C o n s u l t o .
O P 'S R A A D S B E S L U T T .
In het derde jaar van deezes K e y -
. Zers regeeringe beftonden de inwoonders
van ( i ) Caledonie, dat
is der Noorderlanden van het thans
genaamde Schotland , de blokhuy-
zen , door de Romeynen in vericheydene
oorden van Britannie g e fticht
, met veel gewelds aan te tasten
, en wierdt des A g r ico la , ( want
die voerde aldaar n o g het bevel) te
raademetdeonder z yn gebied ftaande
benden, in drie hoopen (2 ) verdeeld,
tegen die a fgevalle volken op te trekken.
W e lk en van z y n e aankomst
hebbende bericht gekreegen des op
’ t onvoorzienst het n e g en deLe g io en ,
als het zw ak fte , des nachts op het
l y f v ielen, e n , naa ’t dooden der
waakers, dus tot z e l f binnen den legerwal
drongen. Zulks Agricola
door de Ipieden van den w e g , dien
de byeengerukte vyand hieldt, Zynde
verwittigd, de fiielfte ruyters en
voetg asten, welken geene anderen
dan de thans aldaar zynd e Batavieren,
als zynde de (3 ) vermaardfte van g e heel
Duytschland, können geweest
z y n , beval op den rug der aangevalle
Schotten, onder ’t maaken van
een geweldig gefehreeuw, ftoutmoedig
te ftorten. Dit gefchiedde vo lgens
den ontfangen last, waardoor
eensdeels de ( 4 ) S ch o tten , mids
het tw e ezyd ig gevaar , verfehrikt
wierden, andersdeels de in ’ t eerst
zo o zeer bekneld geweest zynd e R o -
mey-
( 1 ) Tacit. Agricola cap. 25. Ad manus & arma converfi
Caledonian! incolences po pu li, paracu ma gno,
majore fama, uci mos est de ignocis oppugnasfe ui-
t r o , castella adorti.
(2 ) Ibidem cap. 26. A c ne fuperante numero , &
pericia locorum circutpirecur, divifo & ipfe in eros
partes exercitu incesfit. Quod ubi cognitum ho s ti,
mutato repente con filio , univerfi nonam I-egionem,
ut maxime invalidam, nofte aggresfi incer fomnum
ac crepidationcm cæfis vigilibus irrupere. Jamque
in ipfis cascris pugnabanc,cum Agricola iter hostium
ab exploratoribus edoftus, & vescigiis infecucus, ve*
locisfimos equitum peditumque asiuìcare tergis pug-
nancium ju b e t , mox ab univerfis adjici clamorem.
(3 ) Plutarcb. vita Othon. cap. 23. Gladiatoribus
v e r o , qui præliandi pericia fiduciàque valere viderentur,
oppofuit Varus Alphenus B a t a v o s . E t
SUNT HI QUI DEM I N T E R G e RMANOS OPTI MI
EQUITES.
C4) Tacit. Agricola cap. 26. Ica ancipiti malo ter-
riti Britanni : dc Romanis redit animus, ac fecuri
pro faluce, de gloria cercabanc; ultro quineciam
irrupere. Ec fuic atrox in ipfis porcarum angus-
tiis prælium, donec pulfi hostes , ucroque exercitu
cercante, his uc tulisfe o p em , illis ne eguis-
fe auxilio viderentur. Quod nifi paludes & fil-
væ fugientes texisfenc , debellatum illa viftoria
force.
R r
Áñ 'lì j
Ì