wegens de nabijkeid van levend water en de uitnmntend sckoone land-
iteziaten , die men er ontwaarde. Met de uitvoering van dit plan ,
werd in 1863 een aanvang gemaakt. Men begon met de naburige
hoogten door eenen muur te omringen , die 12 v. hoogte hä en een
park insloot, van omstreeks 2380 toises , waarin eerlang een aan-
zienliik aantal herten , reeen , damherten en ander wild werd overge-
brap-t. Vervolgcns deed de Graaf drie gebouwen opngten , welke hij
naar zieh en zijne beide zonen , met de namen van P i e t e r , a r e l
en O c t a v ia n u s benoemde. Hij liet de rotswanden meer hellende ma-
ken , de huizen , welke hij tot uitbreiding van bet park en de tuinen
aangekoclit had, omverhalen en de daarbij gelegene kapel van &t.
Margaretha elders herbouwen. Voorts beval hij de aanlegging eenei
waterleiding, tot aan het zoogenaamde' Hundhauss. l)e tyd en
de geldsommen aan de volbouwing en versiering van dit paleis besteed ,
maaktcn het tot een meesterstuk der kunst, zoodat het welhgt mrn-
•mer door eenig ander gebouw binnen de landpalen van Luxemburg in
pracht is overtroffen. . ,
Bij de intrede van het park ontdekte men een fraai en uitgestrekt
gebouw, voorzien met twee zijvleugels. Aan de eene zijde vond men
de stallen , aan de andere eene brouwerij , benevens de womng van
den Concierge. Ter wederzijde van den ingang stond in eene groote
nis een fraai beeid van gehouwen steen. Het eene stelde de hoop,
het andere het geloof met daartoe behoorende attnbuten , voor. Beide
zijn in het iaar 1609 naar Spanje vervoerd. Het inwendige van dit
gebouw was versierd door ruime zalen en keurig bewerkte schoorstee-
nen. Boven den ingang verrees een vierkante toren, op welken , vol-
gens het oorspronkelijke plan, eene spits van ougeveer 100 v. hoogte
moest aangebragt worden. De dood van den Graaf v a n M a n s f e l d beett
de uitvoering verhinderd. De bouwstoifen zijn sedert aan de Jesuiten
te Luxemburg tot volbouwing van kunne kerk overgegeven.
Jia het park ingetreden te zijn, zag men ter linkerzijde aan de ri-
.vier een gebouw, geheel ingerigt tot een waschhms. Het bevatte on-
derscheidene vertrekken, als ook een prächtig waschbekken, uit welks
midden eene marineren pijramide verrees. Uit deze pijramide ont-
sprong een beldere waterstraal , die zoo mildelijk vloeide, dat hy
genoegzaam water opleverde, lot voeding van eenen grooten vijver.
Ofschoon dit wascbhuis van zeer veel mit en gemak was, werd het
later afgebroken. In 1680 werden de steenen, de balken en ander
houtwerk aan den meestbiedende verkocht.
Van hier längs den tuinmuur voortgaande, bereikte men het hootd-
■rrebouw van dit vorstelijk buitengoed, het paleis. De poort , door
•welke men het binnentrad, was van eene zeer sehoone bouworde en
•versierd met de wapens van het geslacht der Graven v a n M a n s f e l d , om-
ringd en overdekt van krljgstropheen , alles zeer fraai uit steen gehouwen.
Ter wederzijde vond men eenige stallen , en in de nabijgelegene tuin-
huizen, die met keurig schilderwerk prijkten , twee regenbakken, waaruit
het water, door middel van met lood bekleede kanalen , naar de on-
derscheidene kamers van het hoofdgebouw en de vijvers van den luin
werd henen gevoerd. Deze kanalen zijn in 1645 verder uitgegraven,
ten dienste van het arsenaal te Luxemburg. Boven de poort verhiet
zieh een vierkante toren , rondom welke eene galerij was aangebragt.
Deze rustte op een middenstuk voor een aanzienlijk gedeelte bestaande uit
liegen pilaren van witten steen, geschikt om er standbeeiden op te plaatsen.
DeU toren had een kunstig uurwerk en klokkenspel, hetwelk later naar
Brussel is overgebragt. Het voors'te gedeelte bevatte twee verdiepingen,
ieder met twee kleine zalenvier kamers en een geheim kabinet, op
de tweede met bijvoeging eener galerij, van welke men met eenen
trap naar de groote zaal afdaalde. De Overige vertrekken van dit
gebouw , ieder volgens een afzonderlijk plan gestoffeer-d, de lange gal-
lerijen , versierd met de standbeeiden der lloineinsohe Keizers, uit
brons vervaardigd en de portretten van de voornaamste vorsten van
Europa, de overwelfde keukens en de uitgestrekte kelders, strekten
allen ten bewijzen van den smaak en den rijkdom des stichters. De
.groote zaal en eenige andere groote vertrekken prijkten met beschilderde
wanden, voorstellende de heldendaden van den Graaf v a n M a n s f e l d ,
als ook met keurig tapijtwerk en schoorsteenen , met marmer of albast
bekleed.
In den hof achter het paleis, aanschouwde men eenen grooten vijver
, ingesloten door een verheven bloemperk , rüstende op zware muren
en verfraaid door twee watersprongen, benevens alle soorten van bloemen
en planten. Men zag er oranje-, citroen- en granaatboomen , zeldzame
gewassen en keurig beeidwerk. Uit dezen hof daalde men längs eenen
overwelfden trap in den grooten tuin , waar talrjjke vijvers en standbeeiden,
meestal van eene uitstekende schoonheid, werden gevonden.
Bovenal muntten hieronder uit een dauphin , dragende een mans- en
vrouwenbeeld , een hond , liggende op een küssen, en drie schildpad-
den, allen uit brons vervaardigd. Een Bacchus, gezeten op een vat ,
hebbende ter zijde van zieh twee syrenen , werd als een meesterstuk
der beeldhouwkunde geroemd. Dit beeid was uit steen gebeiteld en
droeg, met gulden letteren , het opschrift:
P l ü RES N a RCEPHOROS , PAUCOS EST CERNERE B a CCROS.
d. i. Men vindt vele stafdragers , weinige Priesters van Bacchus (1).
Bij den grooten vijver zag men eene fontein , omriiigd van een
ijzeren hek , bij welke men eenen sater opinerkte , die in eenen breeden
straal het water uit den naond spuwde. Deze bron droeg den naam van
de Maria fontein, ter gedachtenis aan de tweede vrouw van den Graaf
v a n M a n s f e l d , M a r ia v a n M o n t m o r e n c y .
Ook het overige van den tuin bevatte onderscheidene merkwaardighc-
den. ^ Te midden van den boomgaard zag men eene uit steen gehouwen
fontein. Deze was versierd met het beeid der godin Venus , van eene
onbeschrijfelijke schoonheid, gezeten op eenen walvisch. Rondom de
fontein was eene steenen balustrade, aan iederen hoek van welke .eene
Pyramide geplaatst was. Deze pyramiden, die op kunstig van brons
bewerkte oesterschelpen rustten, hadden ieder op de spits eenen vogel,
hit welks bek een heldere waterstraal in de fontein nederplaste ; tusschen
deze pyramiden waren nog andere dieren cn beeiden geplaatst, even-
eens waterstralen uitwerpende. lets verder vond men een doolhof
en te midden daarvan eenen kleinen vijver. Aan iederen hoek
dezer waterplas zag men eenen kleinen toren en in het midden
een schuitje van albast, waarin het beeid van den Apostel P e t e r s ,
hebbende in de hand eene hengelroede. In het jaar 1628 liet de
Graaf van Embden , Gouverneur van Luxemburg dezen doolhof aan
den tuin trekken en den vijver dempen. In de nahijheid van dezen
doolhof en den boomgaard, aanschouwde men ondersfcheidene
(1) Men zoude deze ep reu li, uitgesproken d o o r den ste rren d en BociiATSs , m e t zinspeling op d e
ystenSn , welke bij de feeetes ter ccie van BACCHUS p laats h a d d e n , vrijelijk k n n n en v ertalen d o e r o n s
spreekwoord: F f zijn Ä gern m s , die lange messen <dragm■