de bevaarbaarheid ongeschikt maken. Van Boxtel af tot ’s Hertogenbösch
to e ,'is de D o m m e l , wegens de diepte en breedte, die ze daar beeft,
wel bevaarbaar, doch wegens de groote omwegen en gebrek aan een
bekwaam trekpad längs den oever, daartoeten uiterste moeijelijk en bijna
ongeschikt; om welke reden men ook bespeurt, dat er niet dan in den
niters ten nood gebruik van gemaakt wordt. Men mag wel veronder-
stcllen , dat de D o m m e l , zelfs van St. Oedenrode a f, bevaarbaar zoude
zijn, indien de afschutting te Boxtel zulks niet belette ; om welke reden
men, in het begin dezer eeuw, heeft voorgeslagen te Boxtel eene
schutsluis te leggen.
Het verval dezer rivier door den Luitenant-Kolonel (later Luitenant-
Generaal) Krauenboff , in het jaar 1800, waargenomen, werd bevon-
den, tusschen het bovenwater of de pegel van den Stratumschen molen, te
Eindhoven, en den bovenkant van den steenen beer te ’s Hertögen-
boscb, op het peil nul aldaar, zijnde eene lengte van 6 u., 37 v. 0 d.,
3-)- lijn. Het gewone zomerpeil te ’s Hertogenbosch 4 v. 4 d. onder
nul gesteld zijnde, dan blijkt het verval, hetgeen hier eigenlijk in aan-
merking komt, te zijn 41 v. 4 d. 3 | lijn. Hoogerop is dit verval
, zoo ver men weet, nog niet waargenomen , maar als men na-
gaat, dat op eenen afstand van naauwelijks 2J u. de rivier vijf malen
opgeschut wordt, kan men daaruit wel opmaken, dat het verval bo-
ven Eindhoven zeer groot, althans grooter dan beneden die plaats ,
zijn moet.
De groote straatweg van ’s Hertogenbosch op Luik en Maastricht,
gaat op Nederlands grondgebied vier malen over den D om m e l ; als: bij
Boxtel twee malen over houten brnggen , die eene vrij groote lengte
hebben; te Eindhoven mede over eene houten brug, en bij Valkens-
waard, over eene steenen brug met twee bogen ; ieder wijd 12 v.
tusschen de regtstandsmuren. *
Men had reeds voorlang een plan beraamd, om de Dommel van
Schaft af bevaarbaar te maken, en men heeft dit plan , bij de staats-
regeling der Bataafsche Republiek, in het jaar 1798 reeds aangeno-
men , doch dit was in het vergeetboek geraakt, toen men het onder
Koning Lodewijk weder ter sprake b r a g te n deswege werd des-
tijds door de Landmeters H. Vebhees en F. Beijebinck , een verslag
bij het bestuur ingediend (1) , waaruit wij het volgende overnemen :
» In het bevaarbaar maken van deze rivier, van ’s Hertogenbosch af tot
» aan het Nieuwe Noorderkanaal toe , kan , naar de meening van de
» ondergeteekenden , gehouden worden eene physique mogelijkheid te
i> bestaan.”
» Er zijn ,. naar hunne meening , twee oogpunten , waaruit deze be-
» vaarbaarmaking te beschouwen i s , te weten: een oeconomisch en
» een commercieel ; met betrekking tot het eerste, zoude de bedoe-,
» ling daarvan eeniglijk ten nutte van den akkerbouw en fabrijken en
» binnenlandschen handel, moeten betrokken worden ; met betrek-
* hing tot het tweede, zoude die zieh wijder ü it, ook tot den bin-
» nenlandschen handel met Frankrijk , behooren uit te strekken.”^
» In het eerste geval zal eene bevaarbaarmaking der rivier zelve
» door eenige afsnijdingen der voornaaraste bogten en kronkelende om-
(1) Dit ve rslag , waarvan wij een afschrift bez itten , is getiteid : Verhandelxng over de P h y siq u e
sta a t v a n een gedeelte v a n h e t département Brab a n d volgens eene inspectie dôor ' de Landmeters
H. V e rh b e s en F- B b i je r in c k in Herfstmaand 1809 en bevat onderscheidene bijzonderbeden omirent
den teestand d e r rivieren van d it gedeelte onzes Yaderlands, welke men elders te vergeefs zal zoeken*
» wegen, het aanleggen van behoorlijke trekwegen Längs de boorden ,
» het opschutten door middel van ligte houten schutsluizen , met de
» noodige water opboudende of afkeerende dämmen , ontlaatsluizen voor
» het overtollige water te graven , tot ontlasting der binnenlanden, aan
« bet, voorgestelde oogmerk beantwoorden. De bevaarbaar gemaakte
» rivier zal hare verminderde breedte en zelfs diepte, naar gelang
» van haar natuurlijk minder wordend vermögen, behouden, dus van
» distantie tot distantie kleiner worden , waarnaar zieh de ingezetenen
» in het gebruik zullen hebben te schikken , door vaartuigen daarop
« aan te leggen , en zelfs zieh , in tyden van droogte , waarin gebrek aan
» water de bevaarbaarheid onmogelijk maakt, moeteri getroosten.”
» Maar in het tweede geval zal niet dan een eigenlijk gezegd ka-
» naal aan het oogmerk beantwoorden , hetgeen de Maas met het Noor-
» derkanaal vereenigen zoude. Een kanaal, zooveel mogelijk regt ,
» overal even wijd en diep , geheel van den loop der rivier afgcschei-
» den, en op zieh zelve in verscheidene stilstaande bassins afgedeeld,
» waarvan het benedenste met de Maas, en het bovenste met het
» Nieuwe Fransche kanaal vereenigd , de communicatie van deze boven-
» wateren open zet. Een kanaal, hoedanig men thans aangelegd vindt
» in het meer gemelde Noorderkanaal, en hoedanig gevonden wordt
» in het keurig uitgewerkte plan van den Heer Luitenant-Kolonel Kbai-
» jenhoff, welk plan in|het door de ondergeteekenden te maken project
>1 tot over de grenzen toe zoude kunnen achtervolgd worden, waar-
» toe de ondergeteekenden reeds order gesteld hebben, dat die situatie
i> worden opgemeten en gekarteerd, doch waarbij zij , om de opne-
» ming op bet Fransche grondgebied door te zetten, het noodige con-
» sent verzoeken. Tot welk plan, in den jare 1803, aan het Staatsbe-
» wind der Bataafsche Republiek, met alle de daarbij behoorendebij-
« lagen overgegeven, zij zieh refereren, nogthans met deze aanmerking,
» dat het niet van*dien aard zijnde, dat het geene veranderingen in
» de uitvoering des werks of bekorting zoude gedoogen, zij de noodige
»• vrijheid eerbiedig uitbedingen, om er zieh naar hunne meening en
» gevoelen van te mögen bedienen.”
Van deze beide voorstellen , destijds zonder gevolg gebleven, schijnt
echter het laatste , in 1822, de graving van de tegenwoordige Zuid-
willemsvaart (zie dat art.) ten gevolge te hebhen gehad.
Men vangtin den D o m m e l : snoek, baars, voorn, post, paling en karper.
DOMMEL (DEPARTEMENT VAN DEN) , volgens de slaatsregeling
van 23 April 1798, het zevende deparlement der Bataafsche Republiek.
Het paalde N. aan de Merwede en de Waal, die het van het depart,
van den Rijn scheidde, O. aan het hert. Cleve, aan de Maas, die het
van het herlogd. Gulik scheidde en aan de Fransche Republiek, Z. en
Z. W. mede aan de Fransche Republiek en W. aan hefc depart, van
de Schelde en Maas.
Het w as verdeeld in 7 ringen , welke tot hoofdplaatsen hadden : de
eerste ring ’sH e r to g e n b o s c h ; de tweede H e u sd e n ; de derde T i l b
u rg ; de vierde E in d h o v en ; de vijfde H e lm o n d ; de zesde Nijmegen
telde ongeveer 222,000 inw. en besloeg nagenoeg de tegenwoordige
arr. ’sH e r to g e n b o s c h en E in d h o v e n van de prov. Noord-
Brabund, en de kant. B om m e l, D ru te n en Nijmegen van de
prov. Gelderland.
DOMMEL (KLEINE-), riv., prov. Noord-Braband. Zie Rin.
DOMMELDINGEN, beek, grooth. Luxemburg} die in bet Grunwald
ontspringt en na eenen korten zuidelijken loop, een weinig bezuiden
het geh. Dommeldingen, in de Alzette valt.