CATSJEL1 (BOGT VAN), baai in Oost-Ihdie, aan deNoordoostzijde
van liet Ambonsche eil. Boero.
Het is eene veilige anker- en göede ververschingsplaats.
CATTEMEET, stuk land s , in het eil. Schouwen , proy. Zeeland,
arr. , kant. , gem. en 46 Sehouwsche roeden N. van Zierikzee.
Het is aldus gcnaamd naar eenegroote stormkat, die de Vläamsche
Graaf Gtr er bij bet beleg van Zierikzee, in het jaar 1364 op deed
plaatsen , en waaruit bij de stad veel schade toebragt.
CATTENBROEK , vroeger op de kobieren van Staat bekend met den
naam van A dolf- yan- de-W aalsgeregt , amb. heerl. in het Overkwartier
der prov. Utrecht, arr. Amersfoort, kant. W ijk-hij-Duurstede, gem.
Zeysl; palende; \V. en N. aan Zeyst, , 0. aan Zeyst en Stoetwegen ,
Z. aan den Krommen Rijn.
Zij bevat het geh. Cat tenbröek, en telt 60 inw. , die meest hun
bestaan yinden in den landbouw.
Deze amb. heerl. was vroeger leenroerig aan het Sticht van Utrecht,
en werd den 27 Augustus 1740 ter leen uilgegeven.aan den Heer J ak
P esters N ikolaasz, Deken van het kapittel van St. Jan, verkozen in
het eerste Lid der Staten van Utrecht, bij wiens nakomelin.gen zij
thans nog bezeten wordt, zijnde thans eigenaar de Heer Mr. J an E ve-
rart P esters.
Het geh. C attenbröek ligt 3 u. Z. W. van Amersfoort , 2£ ü. N. W.
van Wijk-hij-Duurstede , gem. en £ u. Z. W. van Zeyst.
CATTENBRÖEK, heerl. in het Land-van-Montfoort, prov. Utrecht,
kant. IJsselstein , gem. Lmschoten ; palende N. 0. aan den pold. Bij-
leveld , N. W. aan den pold Breeveld, Z. W. aan de heerl. Tolanen
en aan den pold. Rapijnen , Z. 0. aan de-pold. IJsselveld en Munstwijk.
Deze heerl. die tevens eenen pold. uitmaakt, bevat het geh. Gat-
t enbroek.
In het jaar 1763 werd de Heer J an Cornelis A blajng , Heer van
Nieuwerkerk , door de Staten der prov. Utrecht , met deze heerl. beleend.
Het geh. Cattenbröek ligt 2 £ . u . W , van Utrecht,. 2 u . N. W . van
IJsselstein, ^ ,il. N. van Linschoten. Het begint een u . benoorden
de stad Montfoort en strekt zieh längs den Cattenbroekerdijk uit.
CATTENBROEKERDIJK, dijk in het Land-van-Montfoort, prov.
Utrecht; die ten Z. 0. van Haanwijk en N. 0. van Cattenbröek en
IJsselveld, van den Rijn naar den IJssel loopt.
CATTENLEGER of K attenleger , streek gronds , onder Bemmel,
in de Over-Betuwe, prov. Gelderland, ongeveCr j u. van gemelde dorp
gelegen.;
CATTENPOORT , bouwvallen in het Land tusschen Maas en Waal,
prov. Geldqrland, nabij het sladje Batenburg.
CATTI, Lat. naam van de K atten , een volk waarvan de Batten
afstammen. Zie K atten.
CAUBERG, geh. in het graafs. Vroenhove, prov. Limburg. Zie Caberg.
GAUCHEN of Cd a u c e n , in het Lat.'*CAüci of C h a u c i, volk, dat
len tijde van J u liu s C a e sa r een gedeelte van dit land bewoohde.
Zij stamden af van de S eiten , werden verdeeld in Groote-Cauchen
en Klei n e-Cauch en , en inoeten gewnond hebben de eersten in het
tegenwoordige Oldenhurgsche en Bremen ; de anderen in het tegenwoordige 0ost-F'riesland, tusschen Eems en Wezer. De C abcben worden voor
een der oudste volkstammen onder de Germanen gehoüden, die reeds
voör onze tegenwoordige jaartelling zouden beroemd zijn geweest.. Pti-
n id s , die de Duitschers in vijf hoofdstammen verdeeld, noemt onder
de Ingdevonen ; die tusschen Eems en Elve woonden , ook de Caucuek
op. Zij deden onderscheidene invallen in de meer zuidwestelijke streiten
van dit land, waar thans de provincien Zuid-Holland, Zeeland en
Utrecht gevonden worden. T acitus noemt ze een zeer aanzienlijk volk
onder de Germanen, dat zij ne grootheid liefst door geregtigheid wilde
handhaven ; zonder begeerlijkheid , zonder heersehzueht, gerust en afge-
zonderd devende , geen oorlog verwekkende en nergens met rooven en
moorden stroopende; brengende hij als een voornaam bewijs hunner dap-
perheid en magt bij, dat zij niemand verongelijkten, om boven anderen
de overband te hebben, hoewel ieder van hen de wapenen gereed had ;
terwijl e r, zoo de zaak het vereischle, spoedig een leger op de been was,
en men er vele krijgslieden en paarden zag j waardoor zij, hoewel zieh
stil houdende, echter in groote achting bleven.
Nadat D rüsds de Angrivarien overwonnen, en de Friezen beteu-
geld had, was hij de eerste der Romeinen, die door de veenen
in het land der Caucuen doordrong. Kort daarna heeft zijn broeder
T iberiüs hen, die zieh eerst niet wilden onderwerpen, maar nader-
hand hem te voet vielen in genade aangenomen : waarna hij hun de
wapenen ontnam en eenige ruiterbenden onder hen legde. G ermanicus
had later, in beide zij ne togten tegen de Cheruscen , getrouwe krijgs-
knechten aan de Gauchen. Naderhand, onder Keizer Clau dius, afgevallen
zijnde , zijn zij weder te ondergebragt door P ublius Gabinius S egundus
die daardoor den bijnaam van Chaucus verkreeg. Weinige jaren daarna ,
omstreeks het jaar 44 van onze tijdrekening, ondernamen zij de kusten
van Gallie met hunne schepen onveilig te maken. Zij werden op dezen
togl aangevoerd door den Kaninefaat G annascus , die, lang voor hulpsol-
daat onder de Romeinen gediend hebbende , sedert tot de Cauchen was
overgeloopen , en hen sehijnt aangezet te hebben tot deze zeeschuimc-
rijen , waardoor hij zieh nu berucht maakte. Hij wist, dat de Galliers rijk,
doch magteloos ter zee waren , en stroopte daarom , met ligte vaartuigen,
längs hunne kusten. Cnejus D omitius Corbulo , aan wien middelerwijl
het bestier over Neder-Germanie was opgedragen , en die reeds herwaarts
op weg was toen de vijandelijkheden der Cauchen bekend werden , was
zoodra niet op het Eiland der Batavieren aangekomen of hij voerde de
drieriemige galeijen door de kil des Rijns en de overige schepen door
de wadden en stroomgaten in zee. Weihaast werden de roofschepen
van G annascus in den grond geboord , hij zelf met schände naar huis
gejaagd en alles wederom bevredigd. De Cauchen bleven echter niet
lang in rust , want onder de regering van N ero verdreven zij de
Ansibarien uit hun land. Naderhand hebben zij ook met de Batten ,
de Friezen en andere Germaansche volkstammen gemeene zäak gemaakt
in den opstand tegen de Romeinen. Nadat deze oorlog ten einde was,
zijn zij nogtans weder onder de gehoorzaamheil der Romeinen geko-
men ; waarna zij , onder de regering van M arcus A urelius , in Belgie
vielen , doch door den Landvoogd D idius J uhanus terug gedreven werden.
Dit gedurig afvallen en weder tot gehoorzaamheid körnen sehijnt onder
de Cauchen geduurd te hebben, tot dat zij den naam en het bondge-
nootschap gedeeltelijk van de Franken, gedceltelijk van de Friezen en
gedeeltelijk van de Saksers hebben aangenomen , waardoor de oude
naam met der tijd geheel is uitgestorven e n , vooral de noordelijke
bewoners der landen tusschen Eems en Weser, met den naam, ook de
taal en de regten of gewoonten der Friezen ontvangen hebben;
CAUCHEN (GROOTE-), in het Lat. Cauci-M ajores , stam der*
C auchen , die het tegenwoordige Oldenhurgsche en de omstreken vart
I I I . D eel. 4