dan immer te voren geschted was. De armoede, die hierdoor in D o e t in -
c h em ontstond was grooter dan jemand heugde, want men moest al dit
volk den kost geven, 200 lang als zij daar waren. Desniettemin werd
in 1 /o e t in c h em het gezag van den ontlnikenden Staat der Nederlanden
voor eenen gernimen tijd gevestigd. Doch M a a r t en S c h en k , eeumaal
J J o e t in c h em veroverd hebbende, besloot het nog eens te beproeven. Hij
kwam van Grol, dat bij had ingenomen, en verscheen Donderda? na-
middag, 6 October 1380, voor de stad, met den Overste va n R en-
h e n b e r g Heer van Anholt, en J ohan S t r u if , mitsgaders 22 vaandels
voetvolk en 600 paarden. Hun leger aan twee zijden der stad hebende
opgeslagen , eischten zij die tweemaal op, eerst op genade en
ongenade, daarna behoudens lijf en goed ; doch beide reizen sloeg men
de opeischmg a f, en nadat de vijand een schutgevaarte had gehouden
trok hij m den nacht van Woensdag 12 October weder weg, zijn leger
m den brand stekende, en begaf zieh naar Friesland. De bezetting
van de stad bestond toen uit vier Hollandsche vaandels voetvolk!
welks Hopheden waren R dd olf S c h d l , J an v a n V ia n en en J a a r s v e l d ,
W o l t e r va n D o o r n ik en G oossen van B e r r ik h e im .
Het is om dezen tijd of wel iets later, dat men de woedende pestziekte
stellen moet, waarvan nog zoo vele overleveringen worden aangetroffen.
ln de stad zegt men groeide bet gras op de strafen; het Ambt scheen
geheel uitgestorven; van talrijke hnisgezinnen, die des morgens in göeden
welstand waren, vond men des avond slechts de lijken. De ziekte, die
met uitslag aan de handen begon, besliste het lot der lijders binnen
weinige uren ; men was genoodzaakt van elders menschen te ontbieden ,
tot het begraven der doodeu.
De Admirant van Arragon in het jaar 1398 over den Rijn getrokken
zijnde, en ÜmmefiK, nevens nog eenige plaatsen, vermeesterd liebbende,
met voornemen om zieh 00k van Doesborgh meester te maken , tastte
eerst het stadje D o e t in c r em aan, beschoot het aan zijne zwakste ziide,
e weten aan de Gruitpoort, en veroverde het na drie dagen, namelijk
op den 18 November. 8 ■ ’ J
Het onheil, dat vcrvolgens in de stad begon te heerschen, was waar-
ij groot • met alleen dait er op St. Maarten een brand uitbrak aan de
uitpoort, 0T°rr . e.enen Spanjaard aangestoken , maar 00k verbrandde
er op Goeden Vrijdag 1599 een groot gedeelte der stad , door toedöen
aer öpaanschen, die groote vnren aanleiden en niet wilden gedoogen,
a men de brandklok luidde. De brand begon aan de Hoinburgerpoort,
welke, benevens 90 huizen, afbrandde. Het is deze brand, waarin
e s raa is vermeld, welke achter de Homburgerstraat gelegen beeft
en die nimmer herbouwd i s , wordende de ruimte thans beslagen
door de tumen achter de huizen in de gezegde straat (oostzijde). Öp-
merkehjk is h et, dat de twee grootste brandonheilen in deze stad
heme op Hoeden Vrydag, twee en zeventig jaar na elkander, hebben plaats
ge a . ^ oorts heerschte er in de stad, door duurte, ziekte en armoede,
eene nooit beleefde eilende. De Spaanschen knevelden de burgers zoo-
damg dat z i j grootendeels in stilte de stad verlieten , met achterlating
van a es wat z i j bezaten. Bij alle deze eilende en onheilen, voegde
zieh mog eene zamenzwering onder de Spanjaarden zelvtv, waardoor
, e..S ,een vreesJijk onheil boven het hoofd hing. Eenige Spaansche
riJ8Ts ie en spanden met elkander zamen, om bunnen eigen Oversten
e vermoor en , de stad in brand te steken, de. voornaamste burgers
gevangente nemen en zieh met hunne goederen te verriiken; als wan-
neer zij waarschijnhjk de vesting zouden verlaten hebben. Tot volvoering
van dit verraad, vergaderden eenige Spanjaarden in de Kapoen-
straat bij den rosmolen, op den 13 April 1399, doch een Kapitein
werd heimeliik van dit hun voornemen onderrigt, dat msgelijks er
oore van den Wachtmeester kwam; een boop volks verzameld hebbende
, omringden zij des nachts den rosmolen en namen de mmters
gevangen, Van welke vele geworgd en hunne lijken ten toon gesteld
werden. Den 7 Mei daaraanvolgende verlieten de Spaansche troepen de
stad, die, ten zelfde dage, drie vaandels krijgskneehten van Graat H a bm en
van den B e r g ontving, blijvende dus nog altijd de zijde van Spanje toegedaan;
doch toen het leger van den Admirant, in het volgende jaar, meest weder
naar Braband terug getrokken was, zond Prins M a c r it s zijnen neet,
Graaf W ie l em van N a s s a d , Gouverneur van Friesland, met eenige man-
sehappen en oorlogsbeboeften a f, om de stad den vijand j weder te
ontnemen , hetgeen door hem , na een beleg van nog geene vier dagen ,
geschiedde. Naderhand , in het jaar 1607 , werd er een besluit genomen,
om dit stadje , benevens Lochern , van wederzijde neutraal te maken , en
bare vestingwerken te sloopen, wordende , die van Gelderland verzocht,
er hunne toestemming toe te geven , hetwelk zij ook deden, hoewel
de zaak nooit is ten uitvoer gebragt. Tijdens den eersten Munster-
schen oorlog, maakte de Bissehop van Munster aanspraak op eenige
plaatsen in dit gewest, onder anderen op D o e t in c r em , en het gelukte
hem de stad te bemagtigen, toen hij in 1663 met een leger van
18.000 man, een inval deed in het graafschap Zutphen. Bijzon-
derheden aangaande deze verovering meldt de geschiedenis niet; doch
hoelang.de Munsterschen de stad in bezit »hielden , kan men eenig-
zias daaruit opmaken , dat de Iaatste kerkenraadsvergadering ge-
bonden werd den 13 September 1663, en de eerste, na bet vertrek
der vijandelijke troepen den 29 April 1666, dus ruim zeven maan-
den, later.-
Slechts zes jaren daarna geraakte D o e t in c r em andermaal, ofschoon we-
derom voor eenen körten tijd, in vijandelijke handen. De Franseben in het
ja a r'1672 eenen plotselijken inval in de Nederlanden doende was D o e -
t in c h em op last van de Heeren Staten, met eenige nieuwe vestingwerken
versterkt, doch, ofschoon deze reeds meer dan 30,000 gülden gekost
badden , lag het stadje, bij de aankomst van den vijand, nog ,open ,
kunnende alzoo geen grooten tegenstand bieden. De Kommandant
M olkman , slechts vier nieuw geworven kompagnien onder zieh hebbende
, bood echter den vijand bet hoofd, zoo dat er twaalf of. dertien
der eerste bespringers sneuvelden , en hij het stadje aan den Franschen
Generaal B o d v o ise , op zeer aannemelijke voorwaarden , overgaf, waar-
bij bedongen werd, dat hij , met de geheele bezetting , gewapend ,
met slaande trorn en vliegende vaandels , in veiligheid tot aan de stad
Doesborgh zou worden geleid, en dat de burgers in alle zekerheid
binnen de stad zouden blijven. Dit geschiedde den 9 Junij des jaars 1672.
D o e t in c r em werd nu met eenig krijgsvolk van den Bisscbop van Munster ,
onder den Overste P o s t , eenigen tijd , bezet, tot dat de Franschen hun
afscheid weder uit de Nederlanden moesten nemen, als wanneer zij van
deze gasten mede ontlast werd.
De stad D o e t in c r em , had ten jare 1704 , het genoegen om Doesborgh
te bevredigen , alwaar men onder elkander twistte over de keus van
Regenten. — In 1734 deelde de stad in de algemeene ramp , welke het
graafschap Zutphen trof, door de opzwelling van de Berkel, waardoor
het land rondom D o e t in c r em tot aan de daken onder water stond , en
in de stad meest alle kelders en onderscheidene straten onderliepen.