zou zij daaronder gebleven zijn tot aan des Hertogs dood, die
in hct jaar 1338 voorviel, indien deze laalste den Bisschop vau
Utrecht geene nieuwe moeijelijkheden verwekt had, zoodat de Kerk-
voogd, geen kans ziende om de wereldlijke bezittingen van zijn Bisdom
te beliouden,. de heerschappij daarvan' den 18 November 1827 aan
Keizer K abel V overdroeg, hetwelk ten gevolge had, dat Georgius
S chenk van T outenburg , Stadhoudcr van Friesland en Overijssel, D ie -
penheim, in het jaar 1356, voor den Keizer vermeesterde. en alzoo,
I]a verloop van 12 jaren, die heerl. op nieuw aan Overijssel hechtte,
waartoe zij in het vervolg ook altijd behoord heeft. •
Het stadje D iepenheim, ook wel D iepenhem en bij verkorting D iepen
geheeten , ligt 3 u. 0. ten Z. van Deventer, 8 u. W. ten Z. van
Enschede, in eene wateraclitige en boschrijke streek, -J u. van de
Schipbeek, welke vaart, omstreeks 1404, van bier tot Deventer vol-
tooid is.
Het is zeer onzeker, in welk jaar voor de eerste maal te D iepenheim
een bedehuis gesticht werd ; dit is zeker, dat een geruimen tijd , voor
dat alhier eene parochiekerk werd opgerigt, D iepenheim , waarschijnlijk
wegens het te dier tijd geringe getal Christenbelijders, niet vroeg eene
afzonderlijke gemeente kunnende uitmakcn , tot in het begin der der-
tiende eeuw aan de parochie- of moederkerk van Markelo is onderhoo-
riggeweest. Heteerst, dat men van eenen Kapellaan te dezer plaatse
gewag vindt gemaakt, is ten tijde van W olbertus, grootvader van
Graaf O tto I , door wiens toedoen, in het begin der dertiende eeuw,
D iepenheims kapel in eene parochiekerk werd veranderd. Deze Kapellaan
, die waarschijnlijk in het laatst der twaalfde eeuw geleefd heeft,
schijnt alleen tot het kasteel behoord te hebben , ten dienste van het
liofgezin. Ten tijde toch van genoemden W olbertus was hier, buiten
het hasleel, nog geene kapel; immers leest men, dat R egewine,
dochter van W olbertus, door günstige voorzorg heeft te weeg gebragt,
dat hier ter plaatse eene kapel is gesticht, waarin zij een steenen al-
taar deed opriglen; dit schijnt mede niet later dan in de twaalfde
eeuw geschied te zijn. Van dezen tijd af kreeg de gemeente alhier
eenen sterken aanwas door het getal inwoners, welke zieh van tijd
tot tijd onder het onlangs door Graaf H endrik meer versterkte kasteel
ter nederzette , zoodat men weihaast bedacht begon te worden, om
D iepenheims kapel in eene parochiekerk te veränderen, en dus van de
moederkerk van Markelo af te scheiden. Dit voornemen kreeg dan
ook weldra haar volle beslag, toen zekere W ilhelmus, na het vertrek
van den Kapellaan E verhard als Priester naar Markelo., alhier de
bediening als Kapellaan bekleedde. Ten tijde van Graaf Otto I , zoon
van W olbertus dochter R egina , wegens het toenemen der belijders en
om andere redenen, welke zijnen ijver aanmoedigden, hi eld gedachte
Kapellaan ten sterkste bij den Heer dezer heerl. en zijne echtgenoot
aan,-dat deze bij den Utrechtschen Kerkvoogd die verandering wilde
bewerken, zoo als dan ook, in het jaar 1224, geschiedde ,i volgens
gezegelden giftbrief van O tto van der L ippe , vier en dertigste Bisschop
van Utrecht, geteekend des Zondags na Kersmis,' Uit dien giftbrief
blijkt, dat tot de parochie van D iepenheim voor altoos zonden behooren
het kasteel te D iepenheim met zijne voorstad en alle de huizen , welke
tusschen dit en het huis Donkerloe gehouwd waren en verder onder
het kasteel gehouwd zouden worden ; wijders het huis Donkerloe en
wat verder ligt tusschen dat huis en Westervlier, tusschen Westervlier
en Hogelaar, tusschen Hogelaar en Ageslaar , tusschen Ageslaar en den
watermolen, tusschen den watermolen en Donkerloe, doch alles wat
boven Donkerloe lag, zou ten allen dage gehoorig blijven aan de kerk van
Markelo: gelijk dan ook daarna die kerkscheiding, naar deze opgege-
ven bepaling, door R icuarda, ten genoege van de beide Priesters van
D iepenheim en M a rk e lo , bevestigd is geworden, den 15 September des
jaars 1233. D ibpenheims kapel alzoo in eene parochiekerk veranderd
zijnde, verkreeg alle voorregten en vrijheden daaraan verknocht, gelijk
dan ook ten zelfden dage, des Zondags na kersmis, in D iepen-
heims nieuwe parochiekerk, H endrik , zoon.van Graaf O t to , gedoopt,
en een ander van D iepenheims kerkleden, in het nieuw gewijde kerk-
hof, staatplegtig werd ten grave besteld. De begrafenis geschiedde
dus voortaan hier ter plaatse, zoowel als alle andere kerkplegtighe-
den, van Doop en Biecht. Zoo nogtans iemand van het kasteel, ^ te
Markelo begeerde begraven te worden , mögt zulks , volgens den giftbrief,
te dier plaatse geschieden, mits de Plebaan van D iepenheim de
voordeelen der lijkmis trok , gelijk de Plebaan van M arkelo, die voor-
deelen te D iepenheim zou blijven trekken, wanneer iemand van het
hofgezin aldaar begraven werd. Doch D iepenheims Priester vermögt dit
te lossen voor zes pond deventersche denarien. Deze betaald zijnde,
zou alle regt van die van Markelo op de kerk van D iepenheim geheel
en al ophouden : zoo als ook in het jaar 1257, bij die betaling geschied
is , tot welken tijd toe de priesters van Markelo , in vergoeding
der kerkscheiding vier mudden rogge , naar deventersche maat , ■’s jaar-
lijks trokken uit het erf van Vrouwe R icharda, Gysbertinck of Sybertink
genaamd , gelegen in Holten. Het is niet zeker of het oude gebouw . dat
eertijds tot kapel had gediend, voortaan tot parochiekerk gebruikt is ,
dan of men de kapel heeft afgebroken en op den naastliggenden grond
een ander en ruimer gebouw tot eene kerk gestichl heeft. Zekerder is
het, dat in het vervolg het kerkgebouw tot tweemalen toe aanmerkelijk
is vergroot. Deze kerk was aan den H. J ohannes, de Evangelist, toege-
wijd, en er was inaar eene vicarij , te weten : van den H. G eorgius , oVer
welke, in het jaar 1871, Jonkheer J ohan van R ipferda en de Heer
van W armelo , het regt van voorstelling hadden. Het Jus patronatus
werd aanvankelijk bij de Heeren van Diepenheim bezeten, doch ver-
viel daarna van zelve aan den Bisschop, toen de heerl. door aan-
koop het eigendom der Utrechtsche kerk werd. Het kerkgebouw omstreeks
het midden der zeventiende eeuw zeer bouwvallig werdende en
de opzieners der kerk, geen kans ziende om het vervallen gebouw te her-
stellen, namen het besluit, om in plaats van de oude, eene geheel nieuwe
kerk te doen bouwen. Het geld hiertoe , bij wijze van vriendelijke
liefdegiften , ook in naburige gewesten, allengs bijeengezameld zijnde ,
werd de eerste steen aan het nieuwe gebouw gelegd den 21 April 1679 ,
nadat het oude, nog voordat men tot het afbrekenwas overgegaan , geheel
onverwacht was ingestort. De toren, ■ welke op zijne eigene grondves-
ten Staat, en ouder is dan de tegenwoordige kerk, schijnt evenwel van
lateren tijd dan het voorgaande kerkgesticht te zijn. — Men heeft
te D iepenheim ook een stadhuis. -
D iepenheim is de geboortepl. van den Godgeleerde en Nederduitsche
dichter R utger S chutte , geb. 29 November 1708, 19 December
1784, na tot in het jaar 1776 Predikant der Hervormden te Amsterdam
te zijn geweest.
Toen in het jaar 1504, alleronverwaGhtst, een oorlog tusschen K arel
Hertog van Gelder en F rederik van B aden, Bisschop van Utrecht,
ontstond, werd D iepenheim door Hertog K arel vermeesterd, en nadat
III. D eel. 21