maken van lederen bandeliercn , broekeu, handschoenen, enz., aldaar
eene ^ gemeene liandtering was; ook had men er veel doortogt, van
Hessische en Munstersche karren, w’elke allerlei Duitscbe waren aan-
bragten of verder vervoerden; zoodat D eventer in de zestiende eeuw,
naast Antwerpen en Amsterdam , voor de derde groote koopstad der
Ncderlanden werd gebouden. Hoewel men die stad thans niet meer
als de derde koopstad des rijks beschouwen kan, is de handel, die er
gedreven wordt, thans nog belangrijk. In de laatste jaren is de handel
in boter vooral een groote tak van vertier geweest, zoodat men
den uitvoer jaarlijks op ruim 600,000 pond begroot, welke meest
naar Holland en Engeland wordt vervoerd. Ook de handel in koorn;
wijn ; hier; hout ; ijzer enz., is nog altijd een voornaam middel van be-
staan voor de inwoners, waartoe niet weinig de ligging der stad aan
den IJssel, alsmede bare ruime, met die rivier gemccnschap heb-
bende, haven , gelegenheid aanbieden. Dcze liaven ligt in bet zuide-
lijke gedeelte van de stad, tusschen den ouden muur en de later aan-
gelagde vestingwerken. Zij is zeer brecd en strekt zieh in de lengte
wit van den IJssel tot aan de binnenste Bergpoort, daar zij , onder den
wal door , het water der Schipbeek ontvangt. Voorts heeft men te Dev
e n t e r de volgende fabrijken, als : 1 koninklijke tapijtfabrijk van Smyr-
nasche en andere vloertapijten , welke omstreeks 300 menschen werk
verschaft en in 1838 eene aanmerkelijke uitbreiding bekomen heeft,
zoodat er geen soort van vloertapijten bestaat, welke niet aldaar ver-
vaardigd wordt; 1 bloeijende ijzergieterij , waarin 130 menschen werk-
zaam zijn , en die sedert de laatste tien jaren mede zeer uitgebreid
is ; 1 kagchelfabrijk ; 1 fabrijk van blaauwe vitriool; 2 werktuigelijke
fabrijken van kartonnendooswerk, welke veler banden werk verschaffen
; 1 kousenfabrijk; 1 oliemolen, welke door stoom gedreven wordt;
1 zeepziederij ; 1 leerlooijerij; 1 lijmziederij 1 fabrijk van verwstof;
alsmede 3 boekdrnkkerijen. De vroeger hier bestaan hebbende sui-
kerrafEnaderij is, even als de twee branderijen, die er voorheen waren
, niet meer in werking.
Het S t a dh u i s , aan het Kerkhof', is een gebouw van groote ruimte
en van binnen met ffaaije verlrekken voorzien. Aangezien het door
ouderdom zeer begon te vervallen , is het in het jaar 1693 hersteld
en met eenen nieiiwen voorgevel van Bentheimer steen opgehaald.
Boven den ingang van de raadkamer ziet men een der meesterstukken
van den beroemden G erhard T erbüro , verbeeldende de raadkamer met
alle de Burgemeesters en Sekretarissen, die daar in het jaar 1667
zaten, naar het leven afgemaald. In betzelfde vertrek ziet men vier
stukken, de Evangelisten verbeeldende, met het volgende opsebrift
daaronder : Ao. 1621 pinxit H enricus T er B rogghen, natus 1388, de-
natus 1629. Filius R ichardus Curiae Trajectmae Advocatus Civitati
Daventriensi in memoriam donavit Anno 1707 aetatis suae 89, (in
het jaar 1621 zijn deze geschilderd door H endrik T er B ruggiien, die
in 1388 geboren is en in 1629 overleed. Zijn zoon R ichard , Advo-
caat te Utrecht, heeft ze ter zijner gedaebtenis, in het jaar 1707,
het negen en tachtigste zijns ouderdoms , aan de stad D eventer ge-
geven). Op het stadhuis is insgelijks de bibliotheek van het athenseum
geplaatst.
Het Ge r e g t sh o f, aan den Brink, voorheen een particulier huis,
dat in het begin dezer eeuw tot de tegenwoordige bestemming ingerigt
werd, is een fraai gebouw, hetwelk, even als het Ge vangenhui s ,
in de Walstraat, zeer doelmatig aan het oogmerk beantwoordt.
Het Tu ighu i s of Arsenaal , aan het Kerkhof, was vroeger eene
kerk, door L e b d i n u s , een der eerste Evangclieverkondigers in dit gewest(l),
gesticht, en aan de Maagd Maria toegewijd. Dit gebouw , kort daarna
door de Saksers uitgeplunderd en Vervolgens in brand gestoken zijnde,
werd door St. L e b e i n u s , met behulp zijner stadgenooten , kort voor
zijnen dood, die den 12 November 777 plaats had, hersteld. Weinig
tijds daarna werd deze kerk andermaal door de Saksers in brand gestoken
en in 780 weder herbouwd. In 1233 voor de derde maal aan kolen
gelegd zijnde, werd zij, in het jaar 1334, met groote kosten hersteld.
In het midden der zeventiende eeuw werd dit gebouw tot een
tuighuis voor stads geschut aangewend. Naderhand is het aan den Raad
van State overgegeven, die het tot een Lands Arsenaal heeft bestemd.
De Wa a g , op den Brink, is een schoon en ruim gebouw, dat
geheel op zieh zelve, van alle andere gebouwen afgezonderd, Staat.
Zij werd gebouwd in het jaar 1328, zoo als dit in het volgende versje*
aan de noordwestzijde van dat gebouw, als nog te lezen S ta a t :
In ’t jaar ons Heeren MD ende XXVIII
Op Sinte Mariedaeh
Wherd de eersten steen van deze waghe gelacht.
Men gebruikte daartoe de afbraak van de door K a r e e , Herlog ran
Gelder, aan de overzijde van den IJssel opgeworpen blokhuizen of
schansen A l t e n a en M o rg e n s te r (zie die woorden), nadat dezen
van de , door gezegden Hertog daarin gelegde, Geidersche bezetting, op
het valsche gerügt van den aantogt van Bourgondisehe troepen, ver-
laten waren, waarop de Deventerschen van die gelegenheid gebruik
maakten, om ze te vernielen , de bouwstoffen te vervoeren en er de
waag van te bouwen. Ter beschimping van den Hertog van Gelder,
deden zij eenige afbeeldingen in de muren metselen, waarvan de meesten
later werden weggenomen; terwijl een ster en een pot met een men-
schenhoofd, daaruit kijkende, zijnde eene zinspeling op den naam K ijk
u it den P o t, welken men wel eens aan het blokhuis A l t e n a gaf,
nog te zien zijn. Het gebouw heeft drie poorten, door welke de wagens
en karren gemakkelijk kunnen inrijden. Het achterste gedeelte dient
tot berging van koopwaren en het voorste tot hoofdwacht; terwijl het
gebouw, op de eerste verdiepmg, in onderscheidene vertrekken ver-
deeld is, waar de burgers vroeger hnnne nachtwaeht hielden, maar
die thans tot berging van militaire wapens en kleederen dienen. Aan
een der zijmuren hangt eene groote koperen ketel, die blijkbaar van
zeer hoogen ouderdom is. Uit de Kameraarsrekening van het jaar 1434
blijkt, dat de Muntmeester van den Heer van Batenburg, destijds in
de stads gevangenis zat , ter zake van het vervaardigen van valsch
geld. Hoe deze man juist hier kwam Staat er niet, maar wel, dat
men : »up sente peters avent ad vincula (in tegenwoordigheid der regering)
, geriehte dede over de muntemeister van Batenborgh." Dit
rigten bestond in het koken in eenen koperen ketel, die daartoe
opzettelijk was aangekocht, ter vervanging van eenen anderen, die
men-te voren schijnt gebruikt te hebben. Item (zoo leest men in de
rekening) van J oh an pelerssoen enen ketel gecoft, daer die: muntemeister
in gesoden wart, die woech l e ende XLYI p. (72. Nederl. ponden)
ellic p. iij kr. maken xxxi ar. g. iiij kr., dair afgeslagen den olden
ketel die woech LXXX p. ellik i j kr. maken viij ar. g. — soe hieven
(1) Men vindt een Levensberigt van S t. LebuinüS, in den Overijsselsche Almanak voor Oudheid
en Letteren, voor het ja ar 1836 , bl. 1-17.