nogmaals, den 23 February 1654, aan haar gelijke magt vergund,
waarna, op den 22 April, vier Regeringspersonen gemagtigd werden, om
de daartoe benoodigde gelden op rente te ligten, en is tusschen de
gemagtigden van Groningen en Ommelanden en destad Dockum sedert,
totonderling genoegen, een vaste voet beraamd, op wat wijze de we-
derzijdsche schepen zouden moeten varen. Daarop werden den 29 dier
zelfde maand tien Opzigters van dit groote werk aangesteld, inoetende
de vaart en het naastgelegen trekpad wel vijf duizend roeden lang we-
zen. Nadat de noodige landen van de eigenaars , volgens de verleende
vergunningsbneven der Staten van Friesland, zoo by waardering van
deskundigen als van het booge Geregtshof des gewests , waren ingekocht
geworden, is den 9Julij met het graven een begin gemaakt, en , on-
der goed opzigt, met zoo veel spoed voortgezet, dat den 19 November
1688, des morgens ten 9 uren, het eersle schip van Dockum längs de
nieuwe vaart is vertrokken , welk werk, zoo aan verdolvene landen en
arbeidsloonen als andere on kosten, volgens opgenoinene rekening, twee
honderd vijf-en-veertig-duizend zevenhonderd vijf-en-vijftig gulden,
zeventien stuivers en negen penningen in het ¡geheel heef't gekost;
waarloe behalve de vijftien duizend gulden door het gewest, tegen
drie ten honderd zelf voorgeschoten , nog twee honderd vijf en twintig
duizend gulden tegen eens zoo hooge renten waren opgenomen, die
men jaarlijks uit de tollen , op de daar doorvärende schepen gclegd,
meende te vinden. Doch deze verwachting geenszins naar wensch beant-
woord wordende, zoo is het tolregt den eigenaren der voorgeschoten
gelden eindelijk afgestaan , nadat de Heeren Opzieners den 50 Junij
1687 wegens hunnen ijver, in het uitvoeren van het werk betoond ,
niet alleen door de Regering en de Vroedschap waren bedankt, maar
ook ieder met een gouden gedenkpenning waren vereerd geworden. De
ordonnantie. op de trekvaart tusschen Groningen en Dockum, werd
door de Staten van Stad en Lande, reeds vastgesteld den 13 February
1686, ten gevolge eener overeenkomst met de stad D ockum ;
doch over dezen trekweg ontstond tusschen deze beide autoriteiten
verschil, ten gevolge waarvan bij Staatsbesluit van Stad en Lande,
van den 27 April 1661, de gezegde ordonnantie werdbeperkt tot het
Groninger territoir, van Groningen naar Stroobos.
DODDE, bogt van het Alkmaardermeer, in Kennemerland, prov.
Noord-Holland, tusschen den Hempolder en den Kijfpolder.
DODDENDAAL , heerl. in bet Rijk van Nijmegen, prov. Gelderland,
kw., distr., arr. Nijmegen, kant. Drulen, gem. Ewijk; palende N. aan
de -Waal, 0. en Z. aan Ewijk, W. aan Beuningen.
Deze heerl. bevat de buurs. D o d d e n d a a l, en eenige omliggende
huizen beslaat eene oppervlakte van ongeveer 105 bund., en telt 12 h.
en 73 inw.
De buurs. D oddendaal o f D oddendaal , ligt 1 | u. W . ten N. van
Nijmegen , 2 | u. 0. van Druten, £ u. N. W. van Ewijk.
Men telt er 12 h. en 73 inw. * Ook ziet men er nog overblijfselen
van het voorm, slot D o d d e n d a a l (zie het volgende art.).
Thans wordt deze heerl. in eigendom bezeten door den Heer Clemens
A ugust Yrijheer van N agel- D oobnick , woonachtig te Vornholtz, ko-
ningrijk Pruissen.
DODDENDAAL, ook wel eens D obdendaal genaamd, adell. h. of
slot, in het Rijk van Nijmegen, .prov. Gelderland, arr. enTj u. W.
ten N. van Nijmegen, kant. en 2 | u. 0. van Druten, gem. en 5 u.
N. W. van Ewijk, in de heerl. Doddendaal,
Het zware muurwerk van dit buis is, in de jaren 1672 en 1702,
door de, Franseben zeer beschadigd. Een gedeelte daarvan is tot eene
woninff van den Heer der heerl. ingeiigt.
Een der voormalige Heeren, Roomsgezind zijnde, had een eigen Priester
op het huis, dien hij in eenen ruimen , overwelfdcn kelder de
dienst liet doen, welke kelder, naar men wil, wel 800 menschen
bevatten kpn, . ,
Thans wordt dit huis in eigendom bezeten door den.eigenaar der
heerl. Doddendaal. „ . , T , „ ,
DODDINGÄBUREN, buurs., prov. Fnesland, kw. ievenwouden,
n-riet. Stellinqwerf-Westeinde. Zie D eddingabuubt.
DO DD1N GA WERST AL , griet., prov. Friesland. Zie Doniawehstal.
DODE riv. in Oost-Indie, op de Westkust van het Sundasche eil. ,
Sumatra,’ die mel eene noordwestelijke strekking m de Indische %ee
Ul DÖDEWAÄRD , gem., in de Nedet-Betuwe, ' prov. Gelderland,
distr. Nijmegen, kw., arr. en kant. Tiel (6 k. d., 24m. k 9 s d );
palende N aan de gern Festeren, 0. aan Valburg, Z. aan de Waal,
W. aan Echteid. , , , .
Deze gem. bevat de d. Dode waard en Hie n ; ook lagen daarin
vroeger de sloten Dodewaard en de S n o r, alsmede gedeeltelyk het
landgoed A p p e len b u rg , welke thans alle drie gesloopt zyn. Ay beslaat
eene oppervlakte van 1716 bund., telt 213 h., bewoond door
233 hüissez., uitmakende eene bevolking van ongeveer 1400 mw., die
m^est hun bestaan vinden in den landbouw. Men vindt er bmncndijks
aoed bouw- en wfeiland en buitendijks beste uiterwaarden.
DcHerv., die hier ongeveer 1300 in getal zijn, maken de gem. van
H ien -en -D o d ew ä a rd uit, welke in deze burgerlijke gem. 2 kerken heeit,
als: eene te Dodewaard en eene te H ien .
De R. K./van welke men er 120 aantreft, onder welke 40 Gom-
municanten bebooren tot de stat. van Herveit. ^
De Evang. Luth., van welke hier slechts weinige gevonden worden ,
behooren tot de gem. van Tiel.
De Israeliten , van welke men er een tiental heeft, behooren tot
de ring-svnagöge van Tiel.
M e n heeft in deze gem. eene school, welke gemiddeld door een
fetal van 80 leerlingen bekocht wordt.
Het d. Dodfavaahi», oudtijds Dodeweebd of Dodewebt , verkeerdehjk
wel eens* Daudeweebd of Dodowiebt gespeld, in de wandeling veelal
Dooijewaabd geheeten, ligt 3 u. W. van Nijmegen ,, 3 a. 0 . van lie l,
aan den Waaldijk, op 81° 54' 22" N. B , 25° 19 1 ' 0. L Het zou,
volo-ens sommigen, even als het schuins daar tegen over gelegen V o d -
d en d a a l, ziinen naam ontleenen van Dodo , Wiens eigendom deze
waard zoude geweest zijn , en zou, naar het gevoelen , gelijk andere
plaatsen in deze streken, verscliuldigd wezen aan de Anglo-Saksen, die
in de viifde eeuw van hier naar Brittannie moeten zyn overgestoken,
en daar ook eene plaats den naam Dodesdorp gegeven hebben Uns
schiint het beter den naam van Dodewaakd en Doddendaal toe te
schriiven aan eene aanzienlijke begraafplaats, alhier vroeger aanwezig.
R e i n a l d I , Graaf van Gelder, noemt het in zijnen open bnel van
het jaar 1315 een dorpje, op eene, läge , onveilige en zeer volke-
looze plaats, niet ver van Arnhem gelegen.
De Herv die hier wonen, bebooren tot de gem. van Uien-cn-
Dodewaard, ’en hebben hier eene nette kerk, met een oud torentje.