bet bewind over de geestelijke goederen, en onder anderen, dat over
die van de Dbitscbe IIuizen te aanvaarden. Den Land-Commandeur werd
aangezegd , dat bij eenen Staat van die goederen moest overleveren , en
voortaan geene andere, dan riddermatige personen in de orde toelaten.
Men besloot zeif eenige zoodanige personen in de orde te ontvangen , hun
dcel aan de goederen te geven, en ben in Staat te stellen , om daar-
mede het land te besehermen. Naderhand werd den Land-Comman-
denr gelast, om voorai van de riddermatigheid der benoemden aan
de Staten of hunne Gedeputeerden blijk te geven. Ook is er ge-
meenlijk, sedert dien tijd, geene verkiezing gedaan, noch iemand in
de Orde ontvangen jj dan die vooraf door ’s Lands Staten voor aangenaam
verklaard ■ was , zelfs heeft men der Staten toestemming noodig ge-
oordeeld tot het verkoopen van eenige goederen dier orde,, die volgens
de oude Statuten niet mogten vervreemd worden j zoo als in het
jaar 1645, bij het verkoopen der ambachtsheerl. van West-, Hoog-
en Laag—R a v e n , en in het jaär 1647 en 1648, bij de verkooping
van het Huis te Dieren, gebleken is. Wijders heeft de hooge regering
zieh de Statuten der orde, in het jaar 1616, doen vertoonen,
met herhaalde verklawng nogtbans, dat zij in deze schikkingen alleen
het welzijn der orde en de dienst des lands beoogden. De Land-
Commandeur werd dus nog wel uit en door de Gomnaandeurs ver-
kozen, doch hij moest door de Staten worden goedgekeurd, en wan-
neer e r , zoo als ook wel eens gebeurde , een Land-Kommandeur buiten
het kapittel der orde gekozen Werd , moest daartoe daarenboven vooraf oc-
trooi van de Staten worden verzocht. Het laatste had ook plaats bij
het verkiezen van eenen Coadjutor of Medehelper van den Land-Commandeur.
Hij völgde den Land-Commandeur, na diens overlijden ,
«p , doch behoefde alsdan geene goedkeuring te verzoeken van ’s Lands
Staten. De goederen , die tot de balie van Utrecht behoorden, waren
onder de Ridders verdeeld, en elk hunner trok de inkomsten van zijn
aandeel. En deze goederen zijn nog, voor het grootste gedeelte,
dezelfde, die de Duitsche Ridders, welke te Utrecht woonden, van
ouds in gemeenschap bezaten. De Ridders plagten oudtijds vrij te
zijn van ’s Lands algemeene lasten, doch na de verandering der regering,
zijn hunne goederen, gelijk die der andere ingezetenen, ook
aan de gewone en burtengewone belastingen onderworpen geweest.
Het genootschap der Ridders van den D o it s c h e » H e iz e te Utrecht,
bestaat thans uit eenen Land-Commandeur en tien Commandeurs, een
van welke Coadjutor is. Voorts zijn er nog tWee Junkers in de orde
ingeschreven, die nog geene voordeelen, maar slechts een klein ge-
schenk, onder den naam van rustgelden, uit de inkoinsten der orde
genieten, alsmede 16 Ridders, aan wien het vergund is bet klein
ordekruis te dragen. Het genootschap heeft eenen Secretarjs-Generaal
eh eenen Rentmeester in zijne dienst.
Thans zijn de gebouwen van dit gestiebt ingerigt tot het G r o o t -
R i j k s M i l i t a i r e H o s p i t a a i .
DUITSCHE-ZEE, naam, dien men ook wel eens aan de Noobdzee
geeft. Zie dat woord.
DÜITS-DE-HAAR-EN-ZEVENHÜIZEN, gem. in Eemland, prov.
Utrecht, arr. en kant. Jmersfoort (6k. d., 6 m. k., 3 s. d.); palende
H. aan de gem. Runschoten, 0. aan de Geldersche gem. Nijkerk,
Z. aan Hoogland, W. aan de Eem, die haar Van Raarn scheidt.
Deze gem. bestaat uit de pold. Dni t s en de Ha a r , benevens de b. Ze-
venbuizen. Zij telt 29 h., bewoonddoor 3 0 huisgez.^ uitmakcnde ecne
bevolking van 110 inw., die meest bun bestaan vinden in den tabaks-
bouw een weinig korenbouw en veeteelt.
De Herv., die hier 80 in getal zijn, bebooren tot de gem. van
Bunschoten.
De R. K., van welke men er 30 heeft, worden tot de stat. van
r \p /m n p $ ö’p rp k p n fl.
Er is^n deze gem. geen school, maar de binderen gaan te Ranschoten
onderwijs genieten.
DUIVELAND, eil., prov. Zeeland; grenzende N. aan het Dijkwater
en de Grevelingen , 0 . aan het Krammer , de Zijpe en het Mastgat , Z,
aan de Keeten en de Ooster-Schelde, terwijl het aan de Westzijde deels
door het Dijkwater van Schouwen algescheiden , deels met den polder
de Zuidhoek, die tot laatstgemeld eiland behoort, onmiddellijk verbonden
is. _
Even als de andere Zeeuwsche eilanden , bestand ook D e iv e l a n d oor-
spronkelijk uit eenige kleine eilandjes, die door kreken en watertjes
gesclieiden waren. Twee der voornaamste kreken bestaan nog,, e
Marevl iet , tegenwoordig de Geul genoemd, schietende van Ooster-
land naar Vianen, en de Ste ene -zwa an, die van Nieuwerkerk naar
den Polder Rettewaarde loopt, en in de dertiende eeuw reeds afgedamd
is. Waarschijnlijk bestond de oorspronkelijke kern van het eiland in
zekere strook lands , waarop 900 schapen konden geweid worden,. die
in het jaas 976 door Keizer O t t o aan de abdij van St. Bavo, te
Gend, bevesligd werd. In het begin der dertiende eeuw bestond het
eigenlijke D e iv e l a k b nog slechts m Ouwerkerk, NieuwerkerK,
Kapel le en het slot Zwanenburg, Omstreeks dien tijd werd
Bot land er mcde vereenigd, en van lieverlede andere polders bedijkt
en kreken afgedamd; zoo als: in 1503 de Po ld e r van sHeer-
J a n s l a n d ; in 13S3 die van Oos ter land; in 1467 Bruini s se ;
in 1612 Bet tewaarde; in 1621 de Stoofpolder ; in 1628 de
Gouweveerpolder ; in 1646 de Saspolder ; in 1710 de Jonge -
p o ld e r ; zoo dat de polder de Vierbannen' het oudste eigenlijke
B u iv e l a n d heeft uitgemaakt.
D o iv e e a n d , niet zoo bloot liggende voor geweldige slormvloeden,
als andere Zeeuwsche eilanden, heeft alzoo wel geene vroeger bestaan
hebbende dorpen zien vergaan, maar nogthans gedeeld in vroegere en
latere watersnooden. Die van 1288 en 1304 deden het veel schade
lijden, voorai aan de zuidzijde. Dat de vloed van 1324 het eiland
Ov e r f la kke van D e iv e l a n d zou hebben afgescheurd, is niet waar-
schijnlijk. R e ig e r s b e r g verhaalt bet ook alleen, als beschreven in
v sommige oude gesten van Zeelandt.” De St. Elisabeths vloed van
1404 deed voorai aan de oostzijde van het eiland veel land onder-
vloeijen; dit verlies werd echter spoedig winst, want bij'de beversching
werd veel gronds aangewonnen. Ook de Elisabethsvloed van 1421 ,
de Cosinus- en Damianusvloed van 1309 en voorai de St. Eelixvloed
van 1331, die aan geheel Zeeland zulke onberekenbare schade gedaan
heeft, waren voor dit eiland noodlottig. Bij den läatsten vloed bleef
alleen de Polder van ’s He e r - J an s lan d droog ; die der Vi e rbann
en bleef den ganschen winter drijvende, en was alzoo minder ge-
lukkig dan die van Bruinisse en van Ooster land, welke binnen
drie weken beverscht werden. Ongeveer hetzelfde lot trof het eiland
en zijnen voornaamsten polder in het volgende jaar , waarna h e t,
buiten eenige schade aan dijken en waterkeeringen, niet meer aan de
golven is ter proöi geweest.