)«: :
!lr.W I'
11.:''' ; G E E S T E L Y 1 6 1 4
GEIykTOrmig in dcze ziektc met die van
den godloüzen }eroboain , wiens haad,
uitgeftrekt z ynde tegen den Profeet, roepende
tegen den altiar, verioräe, dat htze met
-^eder tot zig trekken konde. i. Kon. Xlll. 4-
D i t ondcrlclieid zynde waargenoomen, dat
aldaar en de ziekte en de geneczing door een
wonderwerk zyningevoerd, maarhier de gen
e c z i n g alleenlyk wonderdadig is. Op beide
p i a a t z e n is eene lammiglieit van band ofarm,
veroorzaakt door de het z y verftopte, o f zameng
e t r o k k e n , of al te veel verllapte peezenj
welke niet zonder nadruk xeyra cxtjrammtm ,
dorre hant genaamd word. By aldien gydit
g e v a l vergelykt met hct 7.eggenvimHifpokrates,
ZOO is deze menfcli aiteeiilyk am de h/tndengtraakt,
beroerd, ¿fii«/?. Dus zegd hy
- - K E
hiüd gaaC min voort zoo als het wel behoord,
het voedzel ontbreekt, alles word verrimpelt,
daar komt eene verdunning, een dorlid. Dex
e Ziektens ook z y n van dien aart, dat zy,
o f der Geneeslieeren alle pogingen teloor Hell
e n , of eene geneezing van langen duur vorderen,
o l y a c l i t i g e voi geeften zynde fmeeringen,
f t o o v i n g e n , baditooven, zenuwen-verfterkende
e n te kennen de f p r e e kwy z e n , welken de drie
Euangeliften gebruiken, dat deze geraaktheit
voor alle natiiiir en geneeskimdige krachten
o n o v e r w i n n e l y k was: de hant, maar die was
i/f vygeboom verdorret van de <wortelen af, Marl
I X I . 10. Dat meer is, men moet hierzoozeer
I n i e t verftaan de eigenüyk zoogenaarade^iW,
; cheir akrey de mierße hant, als weldegehetl;
' arm, welke ook ondcr de naam van haut,
cheiros voorkomt. Die Profeet ftaande by den
Altaar ftrekte tegen leroboamniet alleenzyn;
h a n t u i t . raaardegeiieelearra, enechcerleellmen
Epidtm. B. Sea. 7. t. 16. eis cheimsmmon ;
faraflejgtkùos. En Eftd. II. B. SeB. i. t. 12.
„ De rechtcrhand wierd op de manier vange-
„ raaktheit ontbonden, ten aanzien van an-
„ dere dingen wierd het ligiiaam niet veran-
„ derd, noginaangexiclit, noginverftand,,.
Fradia. II. B. 16. kap. i8. t. cheir Itytey kai
itkraleys, eene dünne en machtelooze hant;
Z o o lang namentìyk als een lid van het lighaam
, welk het ook z y , bezielt word door
eenen vryen invloed vanhetvochtezeniiwzap
e n van het bloet^ zoo lang als de fpieren, en
derzelver peezen in eenen gezondenftaatzyn,
•ZOO l ang ook is 'er en gevoel , enbeweeging,
e n leven , en voedzel. De dierlyke geeften
ontbreekende gaat wel de omloop des bloets
z y n gang, maar de veezels der peezen en fpieren
worden llapper, de afzondering van de
dewelke moct aangegaanwordendoot
geneesmiddelen. Dog overvloediglyk gev
van den K o n i n g , dat zyne hant veräork
ß u i t e n allen twyfel is die geneezing, welke
G O D S dienaar daar ter uitvoer bracht, won.
derdadig geweeil, maar G O D werkende
hier G O D zelf. Alle menfchelyke kraditei^
ja de Vermögens van de geheele natuur zva
niet machtig om de verllapte zenuwentefpaü'
n e n , om den invloed der levens -geef tent e her
ftellen , om de afzonderingen te IiermakM
om voedzel en fterkte wederom te geeven
en dat alles wel door dat woord alleen /}rek
ime hant iiit.
Matth. X I I . vers 21.
D o « mert tot Bern gebracht een -um den dufvel bexfeten, die blint ende flom tMi;
ende Hy genas hem, dcit de blinde ende ßomme, beide f f r a { ende
D e Dliivel had boven Mat th. IX. 31- alleenl
y k de beweeg-zenuwen der tongevafcgebond
e n , hier houd hy daarenboven gebondendie
v a n het gezieht. Deze bezeeten was tufhlos
kai koofhos, blint en ftom. En zie daar, de
wonderdadige Macht van G O D is van eenz
o o groote uitwerking, dat dit drietal vai
K w a a l e n , van aard ongeneeiTdyk, in eenO'
genblik zyn verdreevcn. Zoo gezegd zOJ
gedaan. De blinde en jìomme fprak ende
Matth. XI I . vers 34
Cy adderea gebmdfels, he kpndt gy goede dingen f f reeken daar gy boos zyt,
ait dm over-vloed des herten ffreekt de mont.
Zie Luk. VI. mrs
O v e r het adderen gebroedzel heefcmen de
Verklaring te leezen op Matth. III. 7. By ald
i e n , volgens des Heilands iiitfpraak, wt den
overvloeddes her ¡en de mont fpreekt, zoo zal
imand lichtelvk befluiten , dat de zetel der
2,iele in het herte, niet in de JierlTenen , is.
Dusdanig waarlyk redeneert de gantfclie H«'
lige Schrifcuur. Men kan hier aanmerkcn»
dat uit den overvloed des herten de mont^
fpreeken, en noclitans de zi^laats derzieleii'
de herOenen 2yn. De herilenen ^Y^'J^y/
dien het geoorlof d is z o o te fpr e eken, de
3 1 J V T T H . Cap. 3CIII . V . 3 - 8 .
."Exu-t" iejiiiJLHror ad fejiiiii.uuiujii.
^ ^ i t ä j j . . . j f . B - 8.
^Sn" I^iTnmtiMi mt ñ Í^íé fttrn .
G. n. Hetmuinn mäi'j