i f '
if'^t
II:
J ; ! . ür
; H TÍl.Ji
f . -1
m
ti'üf
1 7 5 0 G E E S T
ken, den Gooden geenc beeilen, maar planten
opofferden. Getuige is Porphyriiis de Abjtinentia
IV. B. 14. kap. 11 it Afclepiades. To
frooton ouk ethueio tois Theois oudenempzuchon,
all' oiide nornon eyn pert toutou , äia too nomoo
fhufikoo kckooliithai. De Joden lelve waren
geJiouden den HEERE op tto^ttmToonbroO'
den , geroofte air en , tcenden van meelbloeme,
JCV. 30. Lev. XXIII. 10. II. De
voegdenzoutdaarby, hiervandaan
,
zoute offerkoekj oulai, oulochuta,
irft, garilemeel, welke Eußahryft
krithai meta haloon memig'
Exod. Xî^
Heidenen
tnola faifa,oülochutai.
thius dus i
menai, bas epechein tois hitrourgoumenois zoo
ois pro ton thueßhai. Ook Jiadden zy Jjunne
Reukwerken van Wierook 5 hier van daan
Wierook aanfleeken , thimiaan by den Grieken
even zoo veel als thuem ^ ilagtèn, öfteren.
Paiilus had te doen met Stolcynen en Epikurifcen.
Den Planten nu hadden leven en adem
toegefchreevcn Zeno Citticus, der Stoicynen
Voorganger, metechein pneimatos kaiteyspzucheys
^einai meros te kai apofpaßna. 7heodoret.
V. B. ¿ifeSÎ. De Epikuriften zelve, getuige
Gaßendus de alderbeile Verklaarder dezelver
E L Y K E
Syntagm. Philof. Epicuri bl. 347. De plantett
hcbben iets gemeens met de dieren zehen, natnentlyk
voedtng ^ aangroey ^ teeling^ doch die
gaan te werk op bevel van de natuiir, niet door
leidsng van de ziel: en derhalven 'worden zy
gezegt niet anders als door zekere navolging dat
zy leeven en ßerven gelyk als de dieren. Dit le^.
ven cn adem der planten fcliynd klaarder door
den doorfnuflelaars dernatuur, devvelkc dat
'er hedendaags zyn , devvelkc niet alleen na
Malpighiiis GrewAoov hct gantfcJie lighaam
erkennen tochtgaten , liichtvaten door het
gantfche lighaam, gelyk in de gekorve diertjesj
verfpreid, maar diedoor ontelbareproefncemingen
beweezen iicbben de aalFemhaling
en de uitwaalTeming, dat de lacht oorzaak is
van den wafchdom der planten, door welke
het voedzaam zap word naa boven getrokken.
Dißert. de la Refpiratton des Plantes dans les
Memoir.delrevoiix. 1711. tnaand May. bl. 895*.
Henr. Scharbau Obfervat. Philologe de Plantis
ab Doce pnoeys comprehenßs ó" refpirantibus ad
tllufirationem Loci Jä. ^raxf.indeAMe//.
Lipßenß V. Deel 167.
Hand. XVI I . vers i6.
Ende heeft uit eemn hloede het gantfche geflachte der menfchen gemaakt, om op den
geheelen aarthodem te wooneriy befcheiden hebbende de tyden tevoorengeordineerty
ende de bepalingen 'van bare ivooninge.
By aldien het gantfche geflachte der menfchen
niet alleen uit eene cn dezelve ftofFe, maar
uit eenen bloede, ex henos haimatos, van eenen
en denzelven Vader afkomft rekent, zoo zal
niet alleen vervallen het ongerymd gevoelen
der Epikuriften van der menfclien oorfprong,
hct welk wy op vs. 17. zullen ter toets brennen
, maar als rook zullen verdvvynen die Menichcn
voor Adam, Praadamiten, welken Peirer/
HJ heeft gefmeet, tot welken de broedermoeder,
Abelomgebragtzynde, gezegtword
tc zyn overgegaan, by hen zieh ter nederge-
7ccten te hebbenj en eene Städte hebbengebouwt.
De Peirerianen gronden hunne droomeryen
op de overleevering der Egiptenaren,
en derzelver Starrekundige Waarneemingen,
dewelkegezegt worden tot JOOOOO. jaren, en
railTchicn nog hooger, op te klimmen, gelyk
der Kaldecuwen boven de 7000. de Indianen
bovende78376x.derGriekenbovende 184000.
d a t i s , oüdwyfTche Praatjes. Wy können niet
ontkennen, dat ook de Kriilen Leeraars in
hare Tydrekening omtrentdeeerfteoorrprong
der wereld verfchillen, dat de beginnden der
voornaamfte Volkeren duifter, onzeker zyn,
dat de GefchiedenilTcn zelve ten aanzien der
leeftyd verdonkert worden. Daar en isgeen
gedachteniffe van de voorgaande dingen: ende
van de navolgende dingen die zyn zullen, mn
dezelve en ¡¿ai ook geen gedachteniße zyn by de
gene die namaals wezen zullen. Pred, I. 11. En
waarlykde GefcJiiedenis der eerftewereJdzoiide
tot noch toe met de alderdikfte duiilerheid
omzvvachteld zyn, ten zy Mozes en andere
heilige Schryvers wegens den oorfprong en'
voortgang der wereld door goddelyke openbaring
te hulpgekoomen waren. By aldien
het gevoelen van Menfclien voor Adam gegrond
ware, en Adam alleen maar de Vader
der Joden was, zoo zoude alle Gellachtrekening
ook van andere Volkeren, welke hy
opgemaakt heeft, vaifch zyn: onwaar, dat
Paulus fchryft Rom. V. ii. Dat door eentn
menfche de zonde gekoomm is in de -wereld ^ en
door de zonde de dood. Eene andere oorfprong
der zonde zoude zyn voor den menfchcn
voor Adam, eene andere voor die uit Adam
waren gelprooten. Ten ccnemaal onmoogelyk
maakt Iiet gelaat der aarde het aanweezcn
en beftaan der Menfchen voor Adam voornamentlyk
op drie of vyf dagen der Schcppinge.
Dczclvc zoudcn het alderjamraerlykfte
levcn moetcn doorgebracht hebbcn ,
geen, voor de voortbrenging van beerten cn
planten, gedompcld zynde in de alderdikfte
duifterniilc voor de verfchyning der Zonne»
n a t u u r k u n
in het raidden der wateren voor derzelver af-
Iciieiding van het drooge, alle ogenblik aan
verfäkking ondcrworpen voor het gcformeerde
Uitfpanfel,
digy Gen. I. 2.
D
aarde
E . , ,,7çi
l etß zynii ende k>
Hand. XVI I . verffi 27.
f " f f ^.o^de« Me», of,y hm immen tafien ende -vinien
rnochten: hoewel hy met-vene en u vaneen igehi^m om
Wam w hem leven wj , ende bemegen om. ende zyn wj : ' m ook eem„e v^«
«w Poeten ¿ezegt hebben-. IVant s^« ook ^ y ¡ e / l j t e . ^ ^ ^ ^ ^
Dezc woordcn zyn een gedeelte van de
Lccr-reede door den Heüigen Paulus voor de
Athecnfclie Volksvergaderinggeliouden. Niet
l;ing zieh in deeze bcroemde Stad hebbende
opgehouden heeft hy echter verfchülen en te
doen geliad met Epknmfihe en Stoifthe Phi.
Mophm vs. 18. tïvee gezindlieden van het
llnftendom de alderverwyderften, Namentlyk
de eene derzelver of erkendegeen GOD,
of een ledig en zorgeloos Weezen, cr^u» kai
ameies. De andere was door hovaardy zodanig
opgebkazen , dat die zieh zelven wys
fcheenen, ofzichzclvenvergoodden, ofzelfs
bovcn den Coden verhieven.
tns 1. Ii. u . kap. Boos kutage ton hgon, ende
chmon tom Thetm, oude mikroteras. Smec.
Brief. Dadrisiets, inaardoor eenv^yze
GOD overtreft : die is doar een¡^tinßbe-^-yjder
natHur, niet door zyn eigen, wys. Deie menfchen
onder zieh wel door Inmne gevoelens
verdeeld , miar door iliatzucht, welke de
Wysgeerige Wetenfcliap inblies, bedorven,
namen den Apo/lel en brachten hem op de
Areopagjts vs. 19. eene beroerade plaatsvande
l a d , alwaar gevvoon waren by eentekoomen
vreemdelingen, de Voornaamrte Burgers, de
Redenaars, deWysgeeren, op dat h'y rekenfchap
zoudegeeven van zyn perzoon en nieuwe
leere. Können -wy met ^jueeten , zeggen zy,
aeltedezeiiietmekere ZJ, daargy vmfpreekt.
irmtgy brengt einige vreimde dingen voor onze
ooren. Wy •-jiiUea dan 'jueeten -jsat dach dtt
zyn wil: vfT: 19. 10. Doch Paulus deed eene
zodanige Redenvoering tot de Vcrgadering,
roovlug, zoo befchaafd, zoowelgepaft, Jat
'ergeene eenevolkomen zin was, waar door
iiy niet om verre wierp de dwaalingvandeeze
ofgeeneToehoorder.'iaangenoomen, endoor
vooroordeclcn bevefcigt.
Ilet oplclirift op den Altaar / » srnooßoo
n i E O O , den onbekcnden GOD, wtar van
ook meiding is by Lueianus in Pbilopat. Phi-
Hlrat. Vit. Afolkn. VI. B. 1. kap. Panfmias
mEUaeis, had onzen Redenaar gelegendhcit
Regecven om te bctosgcn vs. dat GOD
ue Schepper is van alle dingen: de GOD di,
dt wereld gemelkt heefi, ende alles dat daar ir.
Welk Leerltuk van GQDS Weezentlykleit,
tot verbreekmg toe, tcgengingdenEpikutillen,
als dewelke der wereld oorfprong en
gefcltheit toefchreeven, niet aan GQDS almaeht,
maar aan eene toevaUige zamenloopmg
van ondeelbare veezeltjes: maar het was
ook den Wandelenden Wyz en, Peripateticis
hatdyk, als dewelke fteldende eeuwiiheitvan
de wereld, onafhangelyk van GOD. Dtzt
gaat de Redenaar voort, zynde een HEERE
des htmtls endt der aarde, enzsoont nietinTempelen
met banden gemaakt. Ende en wrt ook
van menfchen banden niet gedient, als iets iehoemnde
, tlzoo hy zehe alten het leven, ende
den adem, endealle dingengeeft.^S.^i Een
Leerftuk geftelt tegen den Godsdienft den
Atheenfche Bürgeren gemeen, dewelke GOD
dienden door Tempelen en Offerhanden, als
ot Hy dezelve behoevende was, gelyk zulks
mt de Phtm van Jnßoph.nes > ende Z « « -
Ipraaken van Lueianus is te zien. Maar deze
b ixerfclioot trof den Wysgeeren niet. Want
alle Gezmdheden ftelden eene autarkes, zieh
ze ven genoegzaamheit der Godheden, derhalven
ofterden zy aan dezelve of zelden, of
nooit, ten zyietsgeeven wildenaan den Dwingeland
van acht letters, dewelke ge-jsoonte genaamd
Word Ook moet zelfs der Epikurilen
Oezmdheit met iiitgeflooten worden. Lukret.
II. B. de Godheid
Zelve vergemegd met hare fchaiten , niets
van het onze nodig hebbrnde. Wie dagvaart eemn
Wysgeer om te ofereni TertuWan. 46. kap.
/Ifologi^. Derhalven verwierpen de Wysgeeren
te gelyk met den Kriftenen de olRrhanden,
maar mt geen een beginffel. Waar in
datgcene door de vmgeren zagen, keurden
deze voor misdaad.
Ende heeft uit eenen bloede het gantfche gc
¡lachte der menfchen gemaakt, om of den geheelen
aardbodem te 'jioonen , befcheyden hebbende
de tyden te voren geordineert, ende de befalin-
„ « van bare woomnge. Deze Leere van den
oorfprong van hetmenfchelykgedacht, fchoon
den Platonifclie en Stoicynfdre Wysgeeren
met onaangenaam, ftiet den Epikuriften
Anltotelifcben, en het Atheenfche Volk zelfs.
Want deze bewoonders van de dwaaswyze
Stad, Ifocrates in Panegyr. Demoflheneiin Epi-
I
51;
" r
I : "'i;^
-OlliUllT
lliflf