''S;
„ ' ' I j ' l i t
i I i i - I i
»Ha ài \
: ShStfii-li'llj
Ii'
N A T U U R K U N D E,
Den Heiland geejt een blmdgeboonri
Zm oogen! welk een wonderdaad:
Doch die den (ieegcn Jood verfmaaät.
Hy ßmt zyn oogen en zyn öftren,
. En vaardt, daar niets zyn woede ftuit ^
0/> Jefus kracht met laßer uit.
1 7 1 7 -
OF deze blindlieid geweef t is eene duifterheid
der oogen j of eene zinidng? of de
oorlaak van liet kwaad gezeeten heeft in dit
of dat vlies, in dit of dat oog-vocht, ot wel
in de oogzenuwen? weeten wy niet metdealderonweetenilen,
de Heilige Schrift daar van
zwygende. Alle deeze dingen zoudeikechtcr
liever gelooven, dan dat geene, het welk de
Vaderen van de Eerfle Kerk geftelc hebben,
Cyptianus, Kryfofthomus, 7heophybktus,
guftinus, dat KRISTUS voor deezen blind
gebooren nieuwe oogen lieeft geichaapen.
V7ant vers 10. vraagen de Joden : Hoe zyn
« de oogen geopent ? En vers i r. geef t de gezondgeworden
ten antwoord JESUS beflreek
myne oogen. Waar iiit klaar blykt, dat hy
oogen gehad heeft, dat dezelve zyn geopend
geworden, en niet op nieuw gefchaapen. Allioewel
hec KRI S T ü S niet meer zoudegekoft
hebben, nieuwe te maaken, of nieuwe oogen
te fcheppen, als ongeneeiTelyke blinden te geneezen.
Van de Oogezalve, uit het alderJieiligfte
fpeekzel van den MeiTias, en ilyk toegemaakt,
hebben wy niets dat wy zouden
zeggen, ten z y dan, dat zulksinevengelykheic
moet geftelt worden met het almaclitige
woord, het welk alleen zoudegenoeggeweeft
z y n , ja eene eenige wenk dergoddelykeWille.
Derhalven heeft de G O D gelyk zynde
Oppergeneesheer Oogezalve niet gebruikt als
een Hulpmiddel, maar als een bewysdomvan
zyne almacht, want een igelyk der omflanders
viel het gemakkelyk te onrdeelen , dat
een blinde van de geboorte af aan door een
ZOO gering holpmiddelntetkongeneezenworden.
Bartholmus de Morhis Biblicts 2,0. kaj>.
mt het VII. h. 41. Gedicht, dus is de zin;
„ De eerfte beginiTelen van ons leeven is
„ men aanhetilyckverfchuldigd, en GOD
„ heeft uit Ilyck de kwynende lederaaten her-
3, ftelt. Dat heeft de bünde gezien wiens
j j oogenwederomopenge/lootenworden, op
„ dat w y ook leeren zouden aan het /iyck t©
5, gedenken,,.
J o a n n . X. vers 4.
Z ) kernen (de fchaapen) zyne ßmme.
De Schapen kennen de ftemme van hären
Hu-der, gelyk eene Ojfe zynen bezUter kent,
ende een ezel de kribbe zyns Heeren, Jez. I. 3.
Deeze kennis is, zoo Jiet geoorlofd is zoo te
fpreeken, werktuigig, enkelftofFelyk, redenlt)
os. Namentlyk onredelyke beeften, honten,
katten, ravens, papegaayen, zelfs de
alderdomften können zoaanig gewend worden
, dat z y op zekere woorden, teekenen,
zekere cn dikwyls vervvonderlyko daaden uitvoeren.
De Zaligmaker verkieft in deze Gelykenls
den gelovjgen eene godsdienftige navolging
van hem zullcnde aanpryzen , het
jchaap, een beeft onder dealderzachtmoediglien,
het welk duld en verdraagt om geleid te
worden niet alleen van menfchen, maar ook
^'iin honden , van gelten, c^hanns VII. ß.
i?. kap. De Schapen zyn bovm alle beeßen gehoorzaam,
c» van de natitur om onder danig te
^pi ^emaakt. JVant zy gehoorzaamen en den
"irdur, en dm honden, en zy voigen ookdeget-
D e t a l e , waar door of de fchapen, ofde
voorgangers der fchapen de rammen gemeenlyk
geroepen worden en aangelokt, is byalle '
\ olkeren niet eene en dezelve. By den ;dou-
^cn Grieken was gebruikelyk het woord ofde
Itcra/ziö, of:pzitta, het w e k blykt uit TheO' \
critits en Eußathhis. De Arabieren, gelyk
z y woordenryk zyn, zoo hebben z y ook onderfcheiden
woorden , door wdken zy den
fciiapen aanfpreeken: dezelve zullende beftraffen
zeggen ^y pha pha, gatrgair, aiifa aufa,
ziillenae die aanlokken bus bus, riharalihala:
zullende die om te drinken wegleiden hirhir,
harhar: zullende die kaftyden adhag adhag,
azar y azar, habar habar. Jammerlyk leeven
de fchapen zonder herder. De Joden
fchynen zelve daar van het fpreekwoord ontleenc
te hebben, het welk ook de Zaiigraaker
gebruikt, en doorgaans de H. Schrift. Num.
^ X V I I . lö. 17. Dat de HEERE, de QOD
der geeßen van alle vleefch , eenen man flelle
over deze Fetgaderinge ; Die voor haar aangpztchte
uiTsa, ende die voor haar aangczuhte
inga^ ende aie haar uttleidf: op dat de Vcrgaderinge
des HEEREN met en zy, als fchapen
die geenen herder en hebben. De Frofeet Micha
zag het gnntfcbe Ifrael verßroit op debergengehk
p-hnpen die geenen herder en hebben, i. Kon.
XXII. 17. 1. Krön. XVIII. i6. En onze Zaligranker
'i£;ierd met tnnerlyke ontferminge beweegd
over de fchare om datze vermoeß. ende
V'-rßronid waf en, gelyk fchapen, die geenen her- •
der en heöhen. Mattii. IX. 26. Mark. VI.
t t PR I N T -
m
f . : ' ; -
t l :
m
l i i i l iÜ I
luiihiii ...»