N A T U U R K U N D E.
Iii J'311 ' '
Eene voor en aclitenvaarts kriiipende Slang,
op de rüg iiit den wicten en bruinen geruyt,
met eene geelachtige buid.
Gtraupiagara , eene langwerpigc zwarte
Slangjdonkerverwigvanborft. Raj. Sympf.
Eene voor enaclitervvaartskruipcnde.ofcweelioofdige
Slang 3 van boven donkerverwig cn
gemarmeld, goudgeel en breedvan buik, het
lioof d en de ftaart als geipitft. l^inc. Cent. 1 II. 40.
Fig. f. Eene dünne Slang , donkerverwig
van rugge, met zvvartachtige vlakken door
evengelyke tiiiTchenwydcens'befcliilderdj wit
van buik en aan de zyden met zwarte fterretjes
verderd, witte Ttippen tuiTclien beiden loopende.
Printbl. DCCXLVIII. Fig. 6. Eene Ifebeeqfciie
voor en achterwaarts kriiipende Slang,
koper of rofchverwig j met witte vlakken of
ilreepen aan den Jials en aan de zyden van
den mg geteekent, meteenkoperverwigeven
als een netswyze kop, maar aan hct acliterhoofd
met eene wittekroonvefderd, deuiterfte
ftaart wit hebbende.
Eene Ifebeeqfciie voor en achterwaarts kriiipende
Slang koperverwig , op den rüg met
verfcheiden witte ftrecpen en zwarte ftippen.
Eene roodaditige Slang , op het Arabifdi
befiteg. Meninzk. IVoord nb. 59^6.
Fig. y.EeneSiirinaamrcIieAdderilang.briiinverwig
van kop , met eene witte kroon, in
welker midden eene zwartachtige vlak , met
breeder donker geele halve ftreepen, met witte
kringen op den buik van dezclve vcrwe aldaar
emdigende.
Eene Surinaamfdie Addermetklelndergeelachtige
witte banden, grooter op de rüg.
Fig. 8. Eene Amerikaanfche Slang gefdiakeerduitdenzwarten,
Witten, gryzen,geeladitigverwigen,
over het gcheele lyf met zwarte
vlakken van verfclieide gedaante en groott
e , bynaOorterfchefdiryi-iettersverbeeldende.
Printbl. DCCXLIX. Fig. 9- Eene Indiaanfdie
Adderüang uicden gcelen, donkerbmi-
1 8 0 5
nen, wltachtigen ais gemarmeld, in de ftrotkeel
uit den zvvart bruinen met eene witte
vlak zwartverwig beboord, byna brilsgewyze
geteekent.
Eene Indiaanfche poetzemakende Adderflang
5 aan den liais aardig geftreept met cene
bril geteekent, by den Portugeezen Cobras
die Capello^ by den Nederlanders de Bnljlang
gcnaamd.
Eene vergiftige Slang Naja genaamd, van
den Portiigeezen Cobran de Cábelo , welker
fprongen cn giiichelfpeelen befdiryft Kampfer
ymoenit. Exot. bl. yóf.
Ecnegekroonde Indiaanfche Slang met eene
kroon of bril geteekent. Raj. Syti. 330.
De Indiaanfche geftreepte guidielfpeelende
Adderllang. Catal. Muf. Ind.
De met cen hoed gedekte Adderilang by
zommigen. Eene Slang twee voet lang, met
eene langwerpige bek, met eene piatte ofingedi
ukte kop, zeer breed, met ooggaaten of
brilglaazen op hetbovenfte, welker oogen zig
totìiec onderfte gedeelte van de kop mtftrekken.
Raj. op de aangehaalde plaats.
EeneOoft-indilche Slang, genaamd Cobra
de Cábelo, van gedaante een menfchen aangezichtonderdenekvertoonende.
í-li'wír. Cent 1.6.
Dealdergrootfle Ooft-indifche Slang, Cobra
de Cábelo genaamd, met een oudwyfs aange*
zicht. f^iuc. Cent. I. 13.
Eene Ooft-Indifche fenynige Slang, byden
Indianen Cobra de Capello, met de'gedaante
van cen menfchen aangezichc in de nek. l^inc.
Eknch. Tab. bl. 24.
Fig. IO. Eene zwarte Amerikaanfdie voor
en achter mtkniipende Slang met witte ftreepen
geteekend, en dezclve zonder regel dwars
geplaatft, oven^loediger naa deftaart, de kop
byna geheel witachtig zynde.
Fig. II. Eene Slang uit den zwart- witgeel
purperachtigen als gemarmerd, met zwartachtige
vlakken op de rug, aan de zydenmec
zwarte ftreepen op eene witte grond.
Openb. XXI . vers 11,
— Evde haar licht was den alderkpßelykften ßem geljk. 1 (namdyk) als den fieen
Jaf2is blinkende gelyh^ KryßaL
• !
De Steen Jafpis ondergaat de eigenfte noodlotten
, gelyk vele andere dingen , welker
waardcering van der menfchen goeddimken
afhangt. Dit Juweel, als was het daarom
maar alleen dicrbaar , is in Aarons Borfdap
ingevat geweeft, fchoon in de vlerde ryge
Exod. XXVIII. 20. De Stad GODS , het
nienwe Jeruzalcm word by eene Jafpis vergeleekcn
: Het gebouia bares mniirs i^as JaJ^is
Openb. XXr. 18.
Het eerfiefondament was "jafpis, vs. 19. In
een Oad Tweeregelig Vers worde dezelve
vOor het gout geicliat.
fVatis'erbeeteralsgOiit? De Jafpis. Wat
als de Jafpis? de Deugd.
IVar als de Deugd? GOD. WatahdeQodheit?
Niets.
In deze laaCfte oiidcrdom dcr wereld, word
dezelve, gelyk 00k zelfs de deugd, onderde
gcringen juvveelen opgellooten. Ja liet isgeoorloid
te twyfelen, of nietdeJafpis, welker
melding in de H. Bladercn voorkomt, niec
sss zy ,