mm
1 6 5 0 G E E S T
14. Het is evenwel metnodi g 7.00 h o o g opte
klimmen tot de dnaikolken derZweefltirren,
of 00k der Valte fterren, want deze krachtm
der hmtlm können in de eenige draiikolk der
aarde bepaalt würden. Jnmiddels echter verdedige
üi geensfms het gevoelen van ßnrwer,
dewelke voorgeef t , dat de aarde in dec z e laatf
te verbranding der wereld wederom luteenen
fchuinflen Stant tot op eenen rcchten van de
T e k e n k r i n g lal herftelt worden, welke hywil
dat dezelve gehad lieeft voor de Zondvloet,
in wei ten geval lekerlyk de gedaante des hemels
anders z o u d e z y n, en de fterren verichynen
zullen als iiitharezitplaatzenweggefclmoven.
Zeer gevoeglyk können mderdaaddeeze
krnchun toegepalt worden op die onze rondomleggende
dainp, ol op de lacht mtgefpannen
van de aarde tot aan de Maan , daarom
E L Y K E
LuchtverfchyniTels, dewelke in eengrootaancal
7iillen te voorfcJiyn k omc n , heen ende weer
l o o p e n d c , en gelyk. als regen nedervallende,
g e l y k oiidstyds, cle venf tep des hemels geopend
zynde , de wateren in den Zondvloedig
e n droevigen toeftund uit ^roote phioolen
x y n uitgegoten geweeft. Oi, z.oo men lievec
Iw de letter wil b lyven, 2,00 kan men deeze
Godfpraak gcvoegelyk coepaiTen op de i;omeet
en draaikolk der ¿onne, milTdiien de oorzaak
zynde van de toevallige verbrandinge
zelve ziülende zyn. Want deze zyn indcrdaan
Starren, doorgaande door de cene draaikolk
tot de andere over, door eenen geregelden
loop vallcnde naar de Zonne toe, cnvan
daar wederom keerende, in welken zindezelv
e waarlyk den aardbewoonders vreeze können
aanjagen.
De Elementen, ta ßoicheia, ha kaiifeimm
lutheyfontai, die branden zulle» en 'vergami,
z y n 'buiten twyfel water en lucht. Geene zal
verzwinden in dampen , de boezems van riv
i e r e n , meyren, zeenzulleniiitgedroogtworden.
Bmten mate dun zal de lucht worden,
en ZOO groot als dezelve is vervuld worden
m e t d o n d e r e n , blikzems, weerlichten, andere
vuurige luclitverfcliyniTels. De gelicele rondom
Jiet aardryk leggende damp zal als door
een overgroot gekrak, gedruifcb, fcliynen te
z y n in brant geftooken.
Het einde van dit Tréurfpel is d i t , de aarde
ende de werken die daar in zyn^ zullen virgaan.
Allefceedcnj dorpen, boflchenj velden
j bergen, dalen, menfchen , beeilen,
planten, alle fchatten en rykdommen zullen
t en roof van dit alderverllindenfte vuur , e!ement,
Hoofdftoffe verfcrekken, en degeheele
aarde zal zyn eene aarde pot of iiitgebrande
puimTteen, eene afchhoop van geenerwaarde.
ß y aldien het imantwierdtoegeítaandltdro^
v i g voorbeeld van verre te befcliouwcn, die
zoude zien de brandende ftroomcn, dekeelen
der Helle, den VTiurigen Afgrond, de draaikolken
iciiuimende door eene wyd opgelperde
grondelooze poel , vlammen van alle kanten
uit den akelig donker uitfcliitterende fulplierachtige
meyren, vuurige ftroomen.
des te verder, om dat die door het vuur dunder
word, mifTchien tot denabuurfchapvande
Planeet I^dars, zoo dat zekerlyk in deezen
ftaat der zaken dezelve z y n zouden en hoger
t e n aanzien ^•an de plaatzing , en langer ten
aanzien van de duuring. De rookdampen,
g o l f s w y z e uit het aardryk opryzende, zullen
maken de gedaante van een toegerold boek,
o f van een . door het vuur , verfcbrompeld
yel. Te gelyk de winden, gelyk z y gewoon
t y n by alle brand fterkertewaeyen, woedende
, ZOO zullen de ooren verneemen de krakendc
geluiden in de luciit, OD welken voornamendykraoet
toegepait worden ¿•¡x.gedrvifch
b y Petms i . Pctr. Iii. 10.
W a t , eindelyk, het vallen der fierreti van
den hemd, waar van Mattheus en Markus vermelden,
ofwelken Joannes als alreeds geval-
Icn heeft gezien Openb. VI. 13. EndedeSterren
des hemels vielen op de aarde., gelyk een vygeboom
zyne onrype vygrn afworpt, als hy van
eenengrooten u.-int geßhtiddet wort, zulks kan
bezwaarly k van d e Dwaal iterren ui tgelegd word
e n , van welken de meeften grooter zyndan
het aartryk, en nu door lum val hare wegftreepen
zouden vertrappen , of ten minftcn
uicftootcn: veel minder verfcaan worden van
d e Vaf t e Starren, waar van elke miflchien mil-
Uoenen malen het aardryk in grootte teboven
g a a t , maar veel eer van Starregedaantige
Matth. X X I V . vers 13.
Bude leert -vm den 'vygehoom de^e gelykenis : IVanneer zjmrt ta\ m teer iPord
ende de bladeren uit/pruiten, Kpo '¡veet gy dat de Somer nahy is.
Zie Litk. XXI. vers 13.
P R I N T -
- A I A T T H C'HJ). X3CV. (>.
S p o j i s i i s jiiedaa Jio<"fe veiiLejis.
: !'
i l l