í :'!
N A T U U
R K U N D E. t s 6 g
Spanjaarden Camelóle, de \cz\mnen Zamhelot,
de Diütfchen Cameht, Schamlot noemen: of,
geíyk Melanchthon, ten deele iiitkemeislia^ir,
ten deele van hennip, gelyk nog hedendaags
zeer veele lakenen gemaakt worden uit wolle
en vías, of vías enzyde onder eengemengd.
Ook vermeid waarlyk z^hanus rííjt. x\ni.
B. kap. dat de kameelen in de omleggenke
Landílreek van de Kafpifclie Z e e zodanig
f y n van Jiaair z y n , dat z y voor de alderfyn-
Ite wolle niet belioefc te wyken , iiit welke
kemels-wolle koltelyke kleèderen voor den
Prieílers en vermoorende Lieden bereid worden.
Blüten twyfcl lieefthy dit gehaalc iiic de
Perfic. -van Ctejias X. B. gelyk ziilks blykt uit
Jpolíonis Mirabil. lo. kap. van deze kolcelyke
kemels-lakenen maakt ookmúá^ingPaulus f^enetus
I. B. 63. kap. dcwelke bereid worden
gemeenlyk te Calada 5 de Iloofdrtad van den
Tartarifchcn Cham, in de Provintie
uit wittc wolle en kameels-haairen. Maar een
zoo koítelyk laken fcliynt naauwelyks onzen
Woeltynier te paíTen; Hoor KllISTUS
Matth. XI. d. Maar "jjat zyt p uitgcgaan te
zien ? Em mmfch met zachte kleederen bekkcd?
Ziet, die zachte kleederen dra¿en zyn in der
Köningen htiizen.
- Daar zyn 'er, die van onzen Joannes eenen
Hoticntot maken of eenen ' Laf ¡ander,
voorgeevende, dat hy gedraagen Jieeft zonder
een Jiembd daar onder een riiighaairig
kemelgvel, miiTchien nooit ondcr Leertouwers
banden geweeit, iiit dikke borftelhaairen te
'zamen gcweeven, en daarenboven met eene
ledere gordel toegebonden. Dit gevoelen
beiiaagd Lodew. de Bleu Verklär. over Markus.
Schmidius over Matth. Hoor den kwee-
\Qaà<inPriidennus in het Bock Katheymerinoon
het 8. Lofdicht.
55 Daarna is iiy weggegaan in niimwydige
55 eenzame piaatzen, bekleed met haairige
„ beeftevellen, en bedekt met borftels en rui-
„ ge wolle , bevreefd zynde bevlekt en be-
55 zoedelt te worden door de bedorven zee-
55 den der Steeden
In dit zyn gewaad zoiide ook können vèrgeleeken
worden de Voorboode van den Koning
der Plemellingen by die Helden, dewelke
oudstyds de gewponte hadden beefte-hiiiden
te draagen, volgens à^nVerklaardervan
Jpollonws 1. B. Het zelfde getiiigen dezelve
^pollonius van Jrgus , Homerus lliad XXII.
B. vs. 21. Van Agamemnon zegd ziilks Virgihus
II. B. van Eneas vs. 721. EC. vers 306.
van Acefies^ Dezelve V. B. 37. vs. Strabo
XVII. B. 15. kap. van den Mooren. En wie
wect met, dat dezelve kleeding nog hedendaags
in gebniik is by Tartaren , Türken,
Hongaren. Dog alle deze dingen paffen wederom
niet op "Joannes ^ van wien wy in den
Text leczcn dat zyne kleedinge gemaakt was
van kemelshair. Nu word het w'oord thrix.
triches nietgenoomendanvoorÄtf/V. DeHuid
zelve Word genaamd deras of derma. Zoo
Plebr. XL 3 7. Hebben gewandelt in /chaaPr-
Vellen, ende ingeitenveUen(7ägeio\'&(krrsm\n)
verlaten, verdtnkt, kwalyk gehandelt zynde.
Derhalven ook alliier zouden wy , by aldien
het kleed van den Heiligen Voorlooper een
vel wäre geweell, leezen, en dermati kameylouy
of j apo dermatos kameyloii, in cene kemels
Jniid. Dus moeten dan berifpt worden
die, Jiet z y Scliilders, het zy Beeldhouwers,
dewelke Joannes als eenen Bofchgod ofBoksvoet
mtichilderen.
Anderen beweeren, dat ^'öiTWWi over zyn
bloote lighaam heeft gedraagen een haaire
kleed, eene ruige zak, borilelig door dikke
haairen , deweike naa binnen gekeerd het
vleefcli van den Zendeling of Boeteling geduurig
door iiet fteeken zouden getuchtigt
hebben; met hoedanige zakken uit fchaapen
o f geitenhaairen wy leezen dat de Joodfche
Boetelingen zyn bekleed geweelT:. Dit gevoelen
omhelil Paulinus in het Gezang over Joannes
den Doper:
„ Het kleed was gemaakt van de borilels
5, van den krommen Kemel, op dat hy de
5, tedere ledematen tegen de welliiften zoude
5j leeren iiard worden, en het ligJiaam ge-
„ ilooken zynde , de diepe llaap zoude af-
55 weeren5,.
Van een ander gevoelen zyn de gemakkelyke
Schryversj dewelke het haaire'kleedaan
pryzen voor de kaftyding van het lighaam,
gelyk Cornelius a Lapide, anderen. Meermalen
word in de H. Schrift van zakken melding
gemaakt, maar niets diergelyks word 'er
\iLn Joannes geleezen, nog dat hy den Joden
een Jiaaire kleed Jieeft aangepreezen. En
moet aangeteekent worden, dat aDioewel een
Kemels-vel zieh zoo gemakkelyk nochtans aan
der huid voegd, dat de Jiaairen niets met al
fteeken : ook zouden de Euan^-elii\en het
woord cnduMatos, kleedinge, met gebniikC
hebben, maar van Sakkou, eene z^, welk
woord wy vinden 2. Sam. III. 31. i. Kon.
XXI. 17. Adattli. XI. 21. Luk. X. 13. en eiders.
Daarenboven kan niet beweezen worden,
dat de Oude Joden bekleed z y n geweeil
met zakken van Ichaapen en geitenfiaairen gemaakt,
en het is zeker dat z y zakken hebben
gedraagen niet alleen ten teken van boetedoening,
maar ook van droefheid, namentlyk
by rampfpoedige tyden. i Kon. XX. 31.
z. Sam. III. 31. Gen. XXXVI I . 34. Latendie
liaairige Zakdraagers dat Nota ßene voorzig
opvatten, het welk datmen leeil' by Hieronymus
in zynen zz. Brief aan Eußochivs: „Daar
„ zyn'er dewelke in haaire kleederengekleed
„ worden, en gemaakte kappen, op dat zy
55 tot kindslieid wcderkeeren, volgen zy de
5, Uylen en Nachtuylen naa: maar op datik
„ niet fcliynen zoude allecn over de vrouwen
» te