i!r Si '
• f
i k ! ' V
1 5 8 4 G E E S T E L Y K E
5, ders vervloekt genaamd tu rdollacea ^ on-
„ bekwaam. Dog het vuur bederfc de Hoofd-
35 iloJFcn van het zout 5 verändert de punti-
» ge, ftyve, fclierpe, ontbindbare , imake-
3, lyke deeltjes, neemt weg de evenreedige
5, wateraclitige, fclieid de zuiire van de zerp-
„ achtige pilTlge, of Armoniakfclie, fchoon
3, weinige, vernielt de weinige zwaveladiti-
5, g e , Itoot die elk uit haare gaatjes , het
„ welkzeerdikwyls weder liervatzynde, zoo
„ is het noodzakelyk , dat 'er ten laatftcn
„ niets overblyft als de eerftc baarmoedcrj
„ eene onvruclitbare aarde Het zelve
noodlot zyn onderworpen 00k andere zouten,
ZOO wel zerpachtige, als fcherpe. Wie
weet niet dat de alderzuurfte azynkanilapper
gemaakt worden ? VVynfteen zelf word door
bovengemelde wyze , namentlyk door verkalkingen
en ontbindingen , dikN^-vls hervat
zynde, finakelooze aarde. Bekend-is de toebereiding
van liet algemeen bergftoffig geneesmiddel
mt Zoutfteen. Haalgemeenzout
Over met drie deelen Bolus , oFiinakelooze
aarde , zoo ziüt g y verkrygen fclierpe zoutgeeftj
overbly^'ende het fvtakeloos zout. Dit
zelve zout, by aldien iiet onder fraaakelcozc"
Zaken word gemengd , zoo verlieft liet naar
evenredenlieit vzn iiet gedeelte van zyne fcherpigheit.
Ook is dat geen, het welk in de
ketels der Zoutkeeten naa de grondwordgeworpen,
of ook even als eene afdruiping aan
])et opgehangenftroo aangroeit, ten eenemaal
fmakeloos, mooronj analon, Caput mortuum,
terra damnata ^ doode , onfinakelyke aarde,
gelyk de Stoflcheikundigen gewoon zyn te
^reeken. En in waarheid dusdanig zout
deugt nergens tneer toe , dan om buiten geworfen
ende van den menfchen vertreeden te 'uuor-'
den, daar in tegendeel andere verrottende
zaken tot mefting dienen. VVy weeten, dat
de planten door zeker ilymachtig oi llymerig
vocht gevoed worden , het welk dit fmakeloos
zout niet heeft. Ja zelfs is hetfmakelyk
zout de groeibare zaken vyandig. Door
proefneeming zalmen de zaak können bewyzen,
by aldien men aan boomen zout water
of pis zal gieten. En men moetmeteenkorreltje
zouts opvatten de woordcn v7\.riBorellus
Cent. IL obf. 21. „ Dat het zout is de fmeer-
„ veüigheit van het aardryk, waar door liet
„ dagciyks vruclitbaar word gemaakt, wanjj
neer door de regens en anderfe wateren
5) het ontbonden zout naar lager geleegen
35 landen word gevoert, waar door hec ge.
5, fciliet j dat het watcr cn de grond uit de
55 llooten de landenvruchtbaardermaken, ea
55 dat de bergen onvruchtbaar blyvch, in- ce-
„ gendcel de vlakke velden. vruchtbaar. -¿i
5, liier komt het van daan, dat de aarde,
5, waar uit het zout gehaalt is, drie jaren 2e.
55 kerlyk onvruchtbaar blyft, tot dat dezelvs
55 uit de luclit door eene zeilfteenige kraclit
5, op nieuw zout naar zieh trekt. Om die
55 reede heeft zeer deftig de Leeraar der Lee-
55 raaren gezegd, dat het zout de alderbeltt
53 zaakis, en daarombetuigt, datdeApofte-
„ len zyn gelyk het zout der aarde
Aanbelangende de aflche , dewelke, dicnd
om de akkers te bemefien, ftaat aan te merken
j dat in dezelve legt opgell ooten dat Ilymachtig
voedzaam zap, het welk door de zik
deekjes zynde ontbonden des te bekwaama
tot voedzel dienilig is. Op deze grondilag
ileunt de kracht der miil zelve 5 en de voed
zame kracht van de voclite meftinge. Hiet'
om zien wy dat de akkers vruchtbaar gemaakt
worden, op welken of de koornichooven, oi
verfcheiden ftronken, op hoopen by een gebracht,
verbrand worden. Deze regel heeft
ook yirgüius geweeten in Jiet I. ß. der Lani
bouw,
35 Ook is Jiet dikwyls van mit geweefc
35 vruchtbare akkers aan brant te iteeken,
„ En de liclite ftoppel in kraakende vlam-
„ men te verbranden.
Dog aUioewel niet de zoute , maar de lya
en ilymige deeltjes aan de groeibare dingen
en gewalTen voedzel verfchaffen» zookannici
ontkent worden, dat in alleplanten eenzekei
zout isi het welk door eene in tot afchmaking
wy daar uit trekken.
Eindelyk verdient aangeteekent te worden,
dat in de H. Bladeren het woord melechach,
Jiet welk eigentiyk zoute aarde beteekent;
voor onvruclitbare grond word genoomea
Pf CVII. 34. Hyfielt het vruchtbaar lant m
zoutengronty limlechah. Ook heeft daarora
Abimelech de door hemverwoefteStad J'/fèi«
gelali met zout bezaeydt te worden ten bewysteken
van eene eemvige verwoeilinge. Redit.
IX. 45.
Matth. V. vers
Nog by aw boofd ^fl t gy met ^mereriy om dat gy niet een hair kpnt mt oftefmrt
Die geen, dewelke een hair met aandagtige
oogen en door een vergrootglas befpiegelt,
die ziet eene gladde, doorfchynendegeaaante
als eene zuil 1 door welker jniddcUyn tot verwe naar de verfclieidene Jighaams geftek«
aan Jiet alderuiterfle toe een vaatje loopt, liet
welk voedend zan in zig bevat ; dit vodit
nu verfchaft aan de hairen eene vcrfclieiden«
N A T U U R
nis van een Menfcli. Maar dit zap is, fchoon
dun, en klaar , waterig van aart, het welk
ook na het leven niet ophoud te vloeyen, der-
Jialven aan de wetten van den omioop des
bloeds niet verbonden, zoo dat het zoude
fchynen, dat het overtollige door de uiterfte
eindens der hairen wegvliegt. Evenwel die
hairen, van dewelken wy hierfpreeken. zyn
niet iets dat uitgeworpen word, of het ligliaam
zonder nut, maar van veelerliande gebruik.
De hairen dienen om het hoofd te dekken cn
te verwarmen ; de overige hairen om het Ughaam
der beeilen te bedekken : de hairen der
winkbraeuwen tot verdeediging der oogen
voor het ftof. De hairen in het gemeen alle
om buiten het lighaam te brengen alle overtollige
vochügheden, welk gebriiik word bevordert
door het fcheeren, in Hoofdpynen,
en verfcheiden ongefteltlieden der oogen zoo
wel bewarende j als geneezende. Eindelyk
zyn de hairen tot cieraad.
3, Verminktveeismismaakt, een veld zon-
„ der gras futatleelyk ; eneene ftruikzonder
3, loofi eneenhoofdzonderhair55.
Uit allen deezen vloeit het gemakkelyk
af te neemen, dat de Jiaairen by geval
niet uit het ligliaam groeyen , maar dat dezelve
eene konftige fticliting hebben, van den
Schepper tot een zeker einde verördend. Op
het welk önze Zaligmaker voornamentlyk
fchynt aangehouden te liebben, wanneer Hy
zcgt ; om dat gy niet kont een baair wit ofte
zwart maken. Want de verwe zelve Jiangt
afvandeilichting, van de hoedanigheit van
Jiet voedend zap 5 van de verfclieidendlieit
der lichaams geftelteniilen , alle dewelke wederom
afliangen van GOD. By aldien wy
aan den letterlyken zin bleeven hangen befüptelyk,
zoo kan dezelve niet bellaan , om
dat de liairen door verfclieidene konft met
K U N D E. 1585
lileuren können geverwC worden. In de
Euponfiis van Diqfcprides ftaat in het LB. 98.
9 9 . kapp, een Titel: om de hairengeel enzwarf
te makeii. Maar zeer wel merkt de Voortreffelyke
Heer Job. Jac. Bdjer Specim. t. Animadvers.
in Loca Novi Fad. bl. 1 7 . dat dus-^
dvinige verwe niet ingeboorenis, maar „ dat
5, alles eene opgeimukte en onilandvaftige
„, konftenary is, ten minften in den menfch,
3, of levendlg beeft: dat zulks [niet is het
„ maken 5 maar met wegvliedend üneeriTel
,5 beftrykerij de naturelyke, aart van de aan-
„ 'gebporen verwe in de wortels der haairen
„ niet veranderd zynde. Ja dat zelfs door
„ geenderhande ongeltadige konft haairen van
„ eene andere verwe können wit gemaakt vv'or-
„ den. Dat M'el door menfchelyke zorg en
3, bekommerlykheit de haairen ook wel voor
5, den ouderdom grys können worden i ge-
35 lyk dezulke hebben die een rampi^oedig
3, leeven leiden, maar dat wat anders iswity
3, wat anders grys. Dat gryze können gef
'3, maakt worden alleen door hetvette zapvari
Taxis 3 dat Gryze door een Vergrootglas
,3 befchouwd ledig fchynen en zonder merg,
„ doorfchynen gclyk als ys, by vergelykin^
„ van Jiet welk zeer wel gepail de gryzigJieit
„ van den Iloogdiütfchen genaamd
„ word. Maar dat men ookallerleygeverw-
„ de zelfs uit de natuur witte hoofoJiaauren
„ met merg öpgepropt ziet. Dat geen menfdi
iy iets van deeze, dat hy anders groeyenzou-
,3 de , naar zyn welgevallen kan uitwerken.
„ Dat gryze haairen natuiu-kuiidiglyk aange-
3, merkt uitdroogende zyn, en naby.het uit-
„ Valien , welker konftige making den kon-
„ ftenaar niet meer zoude pryzen , dan den
„ geenen, die zieh zoude beroemen boomen
5, of kruiden zeer fcliielyk tot verilenfdieit en
„ verfcerven te können brengen ,,
Matth. V". vei's 45.
Op dat gy metigt hinderen ums Vaders die in de hewelen is. Want hy doed
z^ne Zonne ofgaan over boo^n en goeden , ende regent Over recbtveerdigen en
onrechtveerdigen.
AUioewel de dagelykfche beweeging aan de ' den. Of over wien en ßaat zyn licht niet op ?
aarde toebehoort, niet aan de Zorine, zoo Job XXV. 3 . Daaris ^een ftippunt der aar-
1yd echter des Zaligmakers uitfpraakgeenna- "de, het welk door de Zonne niet word verdeel.
Ton Heylion autou , zyne Zonne, die licht en gekoeftert, zoo ook bevoditigt.
vuurige^Zee van eene onmaatige grootte, j GOD regent over rechtvaardigen ea onrechtwelke
G O D in het middelpimt van de dwaal- j vaardigen. Want hy is goedertieren over de
ftarrigc Draaikolk licelt geplaatft, en doed ondarikbare ende booze. Luk.VI.35-
opgaan, anateilet^ lichten, over boozen en goe- 1
P R I N T .