m^ì
1762 G E E S T
dat de gezondheic van lighanm en van ziele
eene byzondere wcldaad is van de Goddclyke
Goedheit: maar 00k dat tot hulpmiddel voor
ons verdorven verltand is de Redenkunrt, de
kunft om iiet gemoed te bcftieren in de kenniilc
der dingen, oni dcnkbeelden daar byte
doen, af te trekken, om uit zekere beginiTeien
redeneeringen op te maaken : in welke
Konft de Wiskundige Weetenfchappen boven
andere uitmunten. Hier uit blykt, dat lichtelyk
ra/iß die gene, dewelke noch de natiuirlyke
Redcnkunll bczit, nodi de naa de regels
van de kunit gemaakte Jieefc geleert, die vele
dingen zonder order te zamen raapt, leeltj
fchryft, dingen die te zamen gevoegdmoeten
worden van eenfcheid, diegcfcheidenmoetcn
worden by den anderen voegd : dat z y in een
Dooliiof geworpen worden daar geen uitgang
aan gevondcn word. Zulks noemd PÌtmus
VII. ß. 51. kzp. z-it-akheit van "ji'ysheid kz-p.
50. te fierven door wysheici. Feftus, alboewel
in de toepaffing zondigende, Gyraa/l, Patilui;
de groote gdetrthdt brengt n tot raferye.
Met de Gefchiedenis vAn Paulus vinden wy
byna eene even gelyke in liet leven van Demokrittts.
Deze vloog zoo Hoog inzyne wys-
^ ; bevattingen, dat de Abderitifcbe melurgers
bevreesd waren, dat hy zieh tot
E L Y K E
dwaasheit toe zoude verzwakken, eri daarom
Hippokrates hadden geroepen, op dat hy den
wyzen door ziekte telemmerd zoude geneezen.
Deze, zoo zeggen zy in de nodieende
brieven aan den Eerwaarden Gryzaard , is
krank 'wegens de groote ifjysheid, dewelke hem
gevangen houd, zoo dat het te vreezen flaat,
dat by het verßant mogd verliezen. Epiß. Htpf.
IG. t. 4. en Epiß. 13. t. 8.geevenvooroorzaak
van de kwaal de onmaatigheit van de ondervvyzing.
!Maar onderzoek gedaan zynde had
de groote Hippokrates gezien, dat de zieke
wyzer was als alle de Abderiten. By K/ttullus
biet dcze ziekte waar van tegenwoordig,
voiinbeeldmgeri'i in het 42. Gedicht.,
B'.oedvrtnden , die de zorge hebben over het
meysje , roep de vrienden en den Geneesheeren
byeen. Het meysje, ts nietgezond, maarvraag
niet hoedanig zy is j deeze ts geneenlyk voi tn~
beeldingen.
De Dichter befchryfc dit meysje in het 44.
Gedicht als mismaakt, maar voor de fpiegel
met een Jiovaardig gelaat zig frots vertoonende.
Dusdanig zyn de ftervelingen gewoon
zieh dwaas aan te ftellen, te ranzen, door
hovaardy, buitenfpoorige liefde, andere gemoedsdriften.
Men leeze Wedelius de J" '
Sapientia II. Tiental. X. Oejfening.
PRINTBLADEN DCCXXXVL DCCXXXVIL
DCCXXXVIIL DCGXXXIX.
Ende als Padus een hoo^ ryferen hy een geraept ende op het 'vmr geleid hadde,
k^vam daar een adder uit door de bitte, ende 'vattede zyne hant.
Ende als de barbaren de beeße ^gen aan zyne hant hangen, x§iden zy tot malkanderen;
De^e menfche is gemffelyk_een doodßager, 'welken de wrake niet en laat
leven, daar hj tut de z^ee ontkpmen is.
Maar hy fchuddede het heeß af in het 'vmr, ende en leet niet hwaads.
Ende Z'V verwachteden dat hy z^oade op ^wellen , oße terflont dood nederv allen.
Maar als zj lange -verivacht hadden , en x,agen dat geen ongemak^ o'ver hem en
k^vam , '¡Verden zy 'verändert , ende xgiden dat hj een GO D was, Hand.
X X V I I I . veriT: 3. 4. y. 6.
Daar ScHEücnzER, tnet veel keurigheid.
De wonderdaad ons openleid.
Die G O D, in 't byzyn wrocht van Heidenßhe Barbaaren,
Op V Eiland van Melite, of Malta, aan GODS helä,
Die, Jcboon zyn band -wierd, door een Adder, fei bekneldt,
GOD, voor de beete van dat fchrikdier wou bewaaren;
Heeft Hy ons, uit het Kabinet
Van Linceus, "weer voorgezet
Een reeks van Slangen, om uw leerzucht te beßeden,
Natuurbefchouwers! ai! voldoet nw weetenslufi.
In vier Tafreelen iverd' dien, mar den eifih, geblufcht.
V Mans vlyt ontßoot u hier een reeks van wonderhedert.
TAW. ÜCCXXX\'l •
i . i i r h l
K'rr
llSl
: jj.iL,,
ii .
Ai-r. xxvur. v. 3
"Vìpera Panili iiiuoxia
ht- im-ììih.