' • ' í j
l'flíll
! » ¡ ^
I
i 8 o ( i G E E S T
, het welk Wedelius gift ovtr de Jafùis der
'chnftunr VIIL Oeffen. X. Tiental, de Diamant
zelve , inderdaad eene alderkoßelykße
Steen, dierbaarder dan gout? De Diamant is
van de aldergrootfle waarde onder de menfcbe-
Ijke zake/i, met alleen onder de juweelen, langen
tyd aan niemant dan aan Koningen , en
die zeer -reinigen bekend. PUmus XXXVII. B.
4. kap. Aan dit gevoelen zet onze Text gewiclit
by 5 alwaar in melding word gemaakt
van Jajpis blinkende als krifial. Want een
Diamant is de alderdierbaarlte der Ivryftallen.
Ook maaktdaar melding van Lapid.
bl. 2.07. Jafpidos earochou ( of aerochroou? )
welke iiy by blinkend Kryftal \'ergelykc.
- - En op de Altären fchietgy eene vlam
iiit zonder viinr niet anders als Kryftal. Welke
Eigenfchap zekerlyk niet de Jafpis, maar den
Diamant toekomt. Marbod. de Lapiä prêt.
Ultima pracipuum genus India feri
luSf enz. dat is, het verafgeleege Indie brengt
voort het voornaamße zoort van eene diamant,
geboren ofgenoomen uit de tnetaal-groeven : de
krißallyne oorfprong maakt deze zoo blinkende,
dat zy met nalaatvaneeneyzer-roeßigever-
•Kf ie zjn.
B y de tot hier toe bygebrachte bewysredenen
komt , dat Orpheus gene melding maakt
E L Y K E
van eene Diamant, ook niet Dioskorides, 1
dat de naam zelf van Diamant, waar doorJiy
eene koftelyke Steen beteekent nieuw is. Adamas
telyki
ludstj
is oudstyds yzer geweeit. By Heßodus
is adamantos thumos, ennyzer gernoed, kune^
ney adamantos , een yzer helmet. Ook wierd
de naam van Diamant toegefchreeven aan eene
Zeylßetn , welke ook van een Jieldliaftig gemoed
is, en hedendaags door den Franfchen
Aman genaamd word.
B y aidien aan imant mogd behagen de Jaspis
der iiedendaagfchen, die zai by de "Jafpis
blinkende als kryßal •. können voegen de volgende
gelyknaamige woorden: JaJpis krnßalloodeys,
eooikos phlegmati. Jafpis zweemende naa
Krißaly van verwe naaßymey ig fpeekfelgelykende.
Dioßor. V. B. 160. kap. Jafpis Kryßalgelykenae
, of fnot uit de neus. Pltmus XXX\^IL
B. 8. kap. Jafpis krußallos hudatos homoiat
Jafpis kryftal warer gelyk. Epiphan. Jafpis hudatoejfa.
Cyprifche Jafpis, en donker zeegroenachtig.
Plinius op de aangeliaalde plaats: Jaspis
kruftalloeideys , oligou epiteinomeney teyn
chroian: Jafpis byna Kryftal vertoonende , een
•wemig hooger de kleur verbeeidende. Pfelks;
Jafpis emphereys arnou egkephaloo. Jafpis de
berßenen van eenen bok verbeeidende. Dezelve
Jafpis teneemmaal'xit. Wolfart.amoenit.Haß.
Specm, l bl. 23- f^iß. Nat. Haf I. D. bl. 19.
Ende het
^ui'üer
Openb. XXI . vers 18.
bares mmrs was Jafpis : ende de ßad was \mver gout î zynde
Zie XXI vers 11.
Chrußon katharon, homoion haaioo katharoo; ^iver gout, zjnde Kßi'ver glas gdyk,,
verbeelt zeer gevoeglyk gout door brand-glaazen verglaaft geworden.
Openb. XXI . veriT: 19. lo. 21.
£nde de fondamenten des mmrs der ßad 'ivaren met alierley kpßelyk^geßeente werden,
Het eerße fondament ivas Jaffis: het tweede, Sapfhirus; het derde,
Chalcedon: hetuierde, Smaragdas.
Bet vyfde, Sardomxi het ^eße, Sardius: het ^eveiide, Chryfoiithus: hetachtße,
Beryllus: hetnegende, Topa^ion: het tiende, Chrjfoprafus: heteifdcy Byacinthfis:
het twaalfde ^methjßus,
Ende de twaalf porten waren twaalf perlen , een yegelyke poorte was el{ uit eene
f eerie ; ende de ßraaten der Stad was quiver goat ^ gcl^k.doorlmhtigglas.
Daar word niet zonder rede getwyfelt, of
deze twaalfedele Gefteentens, dewelke Joannes
gezien heeft in het nieuw Jeruzalem", beftiptelyk
beantwoorden enovereenkoomen met
die twaalf in den liogenprieilerlyken Borftlap?
dan ofdezevandie, of die van deze licht
können ontleenen ? Deze Stoffe is eene onder
die zwaar zyn om te verßaan , nademaal het
zeker is, dat de juweelen hare namcn lichben
verändert, en dat de befcliryving der kleiirverwen
ons ten anderen zyde ontbrcekt, welke
kleui-verwen alleen net overecnkomend
denk-
| 1
N A
T Ü U R K U N D E . 18 0 7
denkbeeld opmaken. Wy zuUen des niet tc
genftaande Jiet eene jiiweel na het andere in
uanmerking neemen. De
Jafpis moQ^i^ by aidien eenlg ander gefteente,
bekend z yn, nademaal die haar naam
in de meelle Europeaanfche Talen heeft behouden.
Maar wy hebben reeds boven op
vs. 11. aangemerkt, dat ook deze onder de
onzekere mocil: geftelt worden. De Jafpis der
hedendaagfchen is niet zoo dierbaar, donker,
geraeenlyk groen of rood , en zoo naa aan
den Agaat verwand, dat zy dikwyls worden
de eene genoomen voor de andere , en dat
Itnperatus zig Jieeft ingebeelt, dat de Jafpis
van Dioskorides en van Plinius is de Agaat der
hedendaagfchen, en deze de Jafpis der aloaden.
Ook is dit zeker, dat de Otiden onder
de naam van Jafpis begreepenhebbenverfcheiden
edele Gefteentens, hedendaags door byzondere
namen onderfcheiden, onder welken
milTchien gereekent worden de Turkoi s , de
Malachiters, Karneool, ¿qNepbretifche, zynde
een koftelyke fceen uit den witten, geelen
, blaeuwen en zwarten, de Heliotrope^
zynde een groenaclitige edelefteen, metroode
ftipjes. De
IL Sapphirtis, Safyr, der hedendaagfchen
is een hemelsblaeuvv doorfchynend edel gefteente,
verfchelden van de Safyr der Oiiden,
dewelke door goude flippen afflraalde. Pltmus
XXXVII. B. 9. kap. en dewelke buicen allen
tvvyfel is de Steen Laztilus , zynde blaeuwverwig.
Derhalven zoude men mögen gilfen
dät de Safyr der hedendaagfchen is der ouden
Atnethyß-ßeetiy een purperverwig juweel, of
eene Byaßnth-^tQQn , en in het byzonder de
zeegroene Hyafinth van Epiphanius, hudarefieron,
waterachtige, over welke zaak met meerdere
omftandigheden Salmaßus over Solinus,
La'etius en anderen, können geraadpicegt worden.
De
III. Chalcedon iseencdelgefteentedoorfchynende
wit van verwe , of halfdoorfchynenäe
edelder, zoo by aidien het zelve uit den hemels
blaeuwen doorblinkt, gelyk de üofterfche,
llechter, by aidien het zeiveedelgefteente
meer donker Is, cn geelachtig. Het word
dikwyls genoomen voor de Agaatfteen, insgelyks
voor de Onix-fceen, wanneer dezelve
m onderfcheiden koleur-ftreepen is verdeeld.
De Stad Chalcedon in Azie heeft aan het gclleente
den naam, byna in alleEuropeefche
Talen overig gebleeven, bygezet.
IV. Smaragdfis, Smaragd, een helfchynend
groen juweel-gefteente, volgens de gemeene
toeftemming der aloude en liedendaagfche
Schryvers. De
V. Sardonix is voor een gedeelte een Sar
een gedeelte wit. De Sardonix-ßeenen -a'ierden
oudstyds y gelyk zelf s uit de naam blykt, verßaan
Weyens de -witheit in Sarda ^ dat is^ gelyk
als vleefch op des tnenfchen nagelgelegd , en
van -weerkanten doorfibynendt. Plinius XXX V11.
B. 6. kap. De alderbeibe van dat zooFt zyn
de doorfchynende, de andere donkere van
germger waardy, by Pliniusgenziimd blinden.
Zoo by aidien een gedeelte niet rood is , of
vieefchvervvig, maar hellende naar den hemelsblaeuwen
, of zwart zynde , word dezelve
fteen genaamd Cameus en Onyx.
VI. Sarda, Sardius is rood, of roosachtig
van verwe, nu en d;m vlamachtig , en word
Carneol, vleefchverwig zynde, genaamd. De
I. ChryfoUth isgoudverwigdoorfchynende.
Phnifis XXXVII. ß. 9. kap. Van den hedendaagfchen
is die de Topaaz, maar deTopaaz
der alouden is groen.
VIII. Beryllus , zee-water genaamd , om
dat dezelve door eene groenachtige verwe
naar het Zee-water gelykt : volgens Boot over
de Geßeentcns Ii. B. 69. 70. kapp, zoo hebbeji
de Ouden onder de naam van Berylius begreependenTopaaz,
den ßleekgeelen, zommige
zoorten van den Salir en Hyacint-fteeq.
De
IX. Topaazion, der ouden is grò en ge weeft.
Ook heeft de Topaaz nu door zynegroene verwe
eene voortreffelyke roem Desfelfs geheele gelykenis
Z'^eemt naaajuin-zap. Plinius XXXVll.
B. 8. kap. deswegens genaamd hualoeideys»
hualoo palemphereys , glas-ver wig, naar glas
f elykende., by Orpheus Diodorus Siculus, ancren,
maar die groenheit word gezegdgeelachtig
te zyn, even gelj^k olie. By den hedendaagfchen
Ju\veeftelchry\'ers isde Topaaz
der ouden onze Chryßhth , en ài ChryfoUth
der Ouden Is der hedendaagfchen Topaaz. De
X. Chryfoprafus is uit kracht van haar naam
van cene zwaar-groene verwe, naar de goudkleur
hellende. Maar by Phnius XXXVII.
B. s-kap. bleek-groenachtig, eene zoort van
de Berylíteen. De naaßbykoomende zoort (van
de Beryllus ) is bleeker , en ^Mord van zommigen
gehouden sjan eene eigene zoort te zyn, en
is^ord Chryßoprafusgenaarad. De
XI. Hyacinthus der Ouden is bleek-blaeuw,
of violetverwig. De violet-klenr uitfcbitterende
in den Arne thy fi, is ßaewxier in den Hyacinthus
, Tlin. XXXVII. B. 9. kap. Maar de
Hyacinthus der hcdendaagfchen is geel , of
rood-geel. De
XII. Amethyßns komt iiaby de koleur van
ivyn — de glans van het pur per niet ten eenemaal
gloeyend, 7naar naar de ' verwe van de wyn
afwykende — Alle (de Amethyßen') glmfteren
door eene viokt-kleur , zyngemakkelyk te í
dius-fteen, voor een gedeelte een Onix-fteen, I veeren, hebben volßrekt de kleur van het hidfch
voor een gedeelte rood als Kornalyn , voor pur per. Phn. XXX Vi i . B. 9. kap.
Openb.