1362 G E E S T E L Y K E
Z e p h a n j a II. vers 14.
Ende in 't midilen nian haar zjiUeii de k}idden legeren, al het gedierte der voli^erm:
eok^de roerdomf, ools^de nacht-uyl, ^tllen of hare gramataffeien-üernachten : een
¡lemme xal in de vehßer fingen, -vermeßinge x_al in den dorrei zjn, als zy haar
cederwerk. Kfll ontbloott hebhen.
I^En toneele worden iiier gevoert, behalven
beefcen van verfdieiden zoort, ge~
hisde kudden, gn/idarim, wien het geoorlofd
zoudc zyn zoo zeer gelukidg- te wezen, dat
z y htm vcrblyf zouden neemenalwaarlietzeer
mLichcigc ende het alderbioeyenfteAT/wiVehad
geltaan.
Kaath ^ d-l Pdhkaan ^ of de , van
welkevogelzieopKCl! . 7. J":^- XXXlV. i i .
Ktfpod, de Bever, oiSlikilzniyn^ vanhet
welk wederom op de aangehaalde plaats.
ChorcMi is by veelen 00k een beeil, cnwel
een Rave. Want Hieronymus vertolkc onzen
Text dusdanig: ecue ßemwe des ziyigers m
het venßer, de rave op den dorpel De LXX.
Theyrit phooneyfei en tois diangmaßn mtmn,
kai korakas en tois puloofin auteys. Ook vermelt
Theodor eins over deze plaats onder de
teekenen der verwoefting Korakoon neoitias,
ravem-neilen. Zelfs verftaat Cyrillus gene ge^
meene Ravens, mazi-Tiuktihrakas y nachtravens,
dewelke wilder van aart zyn, en niet
anders dan in de aJderwoefte piaatzen zieh
onthouden. Maar het zelve woord Chorebh
beteekent 00k, en in eene meer eigene betekenis
eene woeftyne, dorheid, een zwaard,
als het welk wat het voorkomt, verwoeft.
Zephanja I I I . vers. 3.
Bare P'orften zjn brüllende Leeuwen in 't midden -van haer: hare Richters zp
a-uontmlven, die de beenderen niet en breeken tot aan den morgen.
Zie Ezech. XXII. vers 17,
DE PROPHEET ZACHARIA.
Z a c h a r . V I I . vers 12.
Zy maakten haer herte als een diamant, op dat zy niet en hoorden de Wet.
Zie Jerem. XVII. vers i.
Z a c h a r . IX. vers p.
yerheugt » Xfer, gy dochter Zions, juichi gy dochter ^eruKiilems : Ziet u Koning
zal » kpmen, rechtueerdig, ende hy ii een Heylanf. arm, ende rydendeepeeneit
eKfl, ende op een neulea, een jong der e^elinnen.
Zie Matth. XXI. verff: i. 5.
Z a c h a r . X I I . vers i.
Di Laß des morts des HEEREK over Ifraií: De HEERE fpreel^t, die
den hemel uyibreidet, ende de aerde grondwßet, ende des menfihen geeß in zjn
biwenße formeert.
Zoo
TAB. DCLVII.
.MLaxac'ii, rap, I. ^vr. 3 .
S e r p e j i t e s ,
^ii^HTitrJ), (iVf^r, I. j
'^fí^jlítJUfl'ít .
X^.Tfyfc/ lutL . fCulfK.