•
' • . I I ? ! .
I 7 J 1 G E E S T
taph. Cicero Orat. pro Eacco. Diogenes La'ertius
Praf. getuigen zynde, dachten van zieh
z e b e n , dac zy inboorlingen, eerfte afjlammelingcn
waren, in liet Vaderland zelf inhet
begin voortgekoomen, niet van eiders _herwaarcs
gebracht, en miffchien heeft de eigen
liefde, en die van hec Vaderland degemoederen
van zommige Cecrops nakomelingen 200
verre raet hovaardy opgeblaazen, dat zy gemeindhebbendathet
gantfche menfchelyk geilagt
uit Atliene zyn iifkoraft had: van zommigcn
zegge ik, want doorgaans noemdcn
zieh Eerfte Afltammelingen cle Athenienzen
nictalleen, maarook de Kgiptenaren,.de Sicilianen,
andere Volkeren, gelyk zulks uit
7hucydUes VI. ß. llerodotus, anderen, blykt.
Deze woorden van onzen Text \ Op dat zy
den HEERE zouden zocken, of zy hem immer
s taßen ende vinden mochten: hoeivel hyniet
verre is van een ygelyk van om. Want in hem levenwu
heweegenvjy om enzynwy, bekrachtigd
door het getuigenis van eenen Scliryver,
die voor drie Eeuwen had in bloei geweeil:,
gelyk ook eenige van wwe PoeUngezegt hebhen.
Wantivy zyn 00k zyn geflachte. Dezewoorden,
zegge ik3 konden den Epikimlten niet behai
jen, dewelke tegen den Dichters eenen haat
ladden, om dat dezelve geene gelegendheit
hadden voorbygegaan om den Goodentepryzen
3 en derzelver dienft aan te beveelen. Daai
in tegendeel het gemeene Volk den Dichters
hoog geacht heeft, gelyk als hunne Godgeleerden,
en Hoogleeraars derzeedelyke Wysf
certe. Daarkomtby, dat ter and'ere zyde
en Epikureifche menfchen hatelyk zyn geweeft
de aanhalingen lüt den Dichteren, welleer
Grondlegger m zyne Schriften geen eeni^
getuigenis zelfs heeft bygebracht, getuigend<
zulks Diogenes La'ertius tn het Leven van Epi-
H^y dan zynde GODSgeßachte^ enmoeten
niet meyncn, dat de Godheidgout ^ ofte zilver,
ofteßeen gelyk zy, iiWic door menjchen konße.
ende bedenkinge gefrieeden zyn. vs. 19. Woorden
lynrecht tegen de plompe afgodery var
het gemeen gepeupel aangekant. Want het
blykt uit de heilige Wetboeken, uit de Verweerfchriften
der Eerfte Kriftenen, en uit de
ongewyde Schryvers zelven, dat de Athenienzers
goude, zilvere , fteene afgodsbeelder
voor Goodcn gsdiend hebben. Tot hier toe
mcrktten de Toehoorders met aandacht op d,
dingen, deweJke Paulusij-)rak, omdatdeheftigbeit
niet gefchied is op allen te gelyk maar
na dat hy vif. 3 0 . 3 t o t hen had geijarooken
van de opfiandinge der dooden, liebben z y alle
luid opgefdireeuwt, zoo dat de Apoftel genoodzaakt
is gewccft zyne Rcdcnvoering af
te breeken , en hy is mt het midden van haar
weggegaan-, vs 33. Daar ryft op de verwondering,
welke de reden mag geweeil zyn van
ZOO eene groote afkeerigheic en haat van al-
E L Y K E
l e n , daar nochtans alle gelooft hebben den
Artykcl van de onfterffelykheit der ziele. Daar
z y n zommif^en onder den Geleerden, dewella
Kryjbßhomiis zieh liebben vailelyk verbeelt,
dat de Adienienzers het word anafiafis,
opftandinge, opgevat hebben voor zekere
nieuwe of Godinne , of Godinnetje. Deze
gilllng gronden zy op vs. 18. alwaar
zomraigen zciden: JVat zvil doch deze klapper
'^enl anderen; Hy fchynt een verkondiger
zyn van vreemde Coden, (van Goden of
Godinnen, want uan beiden is damonion gemeen)
om dat hy haar JESÜM ende de opfiandinge
verkondigde. Namcntlyk Godheden in
' ict meervoud neemende zouden zy geloofd
ebben, dac Opfiandinge niet minder eene Godinne
was, als JESUS GOD. Maar niet zelden
komt by den Schryvers het mecrvoudig
getal voor liet enkelvoudig voor: in deezen
onzen zelven T e x t , gelyk ook eenige van
Poeten gezegt hebben. Daar het noditans zeeker
isj dat de Redenaar met de vinger heeft
willen aanwyzen zynen Landsgenoot Jratus,
een Pocet uit Ciliciej in wiens Starrekundige
Diditkonltige Vaarzen Phan. 5-. wy leezen:
pantes de Dios kechreymeia, pantes ton gar gems
efmen. Zoo dat Paulus inderdaad heeft
können genaamd worden een Verkondiger van
vreemde Goden, alhoewel by den Atlienienfen
J E S U S alleen Jieeft gepreedikt. Dit is eene
gewoone manier van fpreeken. Maar ook by
den Athenienzeren kon het woord
anaßeyfaßhai niet onbekend zyn. Want by
Homerus komt het voor Iliad. u. 551. by
(iyEfchylus Eimen. Sophocles in Electra
136. maai' in eenen anderen z in, als in
den mond der Kriftenen, namentlyk, voor
eene wederkeering uit den dooden op deze
aarde om te eeten, te dnnken, te verkeeren,
en na verloop van zekeren tyd te fterven.
Het fchynt dat Feftus de Romein het woord
anaftafis, opftandinge, ook in deezen zia
heeft genomen in zyn verJiaal tegen Agrippa
wegens de leere van dengevangenPaulus, dewelke
zoude tot voorvverp hcbSen eenige vragen
van baren (der Joden) Göp/i^/f»^, ende
van zekeren JESUS'die geftorien was^ "welken
Paulus zeide te Icven. Hand. XXV. 19-
Dusdanige Opftandingen, tegen de reden ftrydig
en tegen de ondcrvinding by die van Atheenegelchecnen,
zooverflaeuwdederhalven
het geduld om hem aan te hooren. Zpt
woorden fcheenen voor haar als ydelgcklap.hui^-
XXIV. M. Gdyk inderdaad den Apoftelen
zelven de eerfte zaken van de Opftandinge
van K R I S T U S nieuwe toefcheenen. Daar
z y n 'er echter weinigen uit dat overgroot getal
derToehoorderengeweeft, dewelkefchynen
den rediten zin van Paulus Voorftdling
begreepen te hebben, dewelkc tot den Redenaar
zeiden : ff^y zu Hen u weder om hier van
hooren, vs. 3x.
N A T
ik gaa voort tot de Bew
betoo. n d e G Ü D S i
U U R
•sredenen yanPaiieltaanlyklieit,
genoomen
van der merifchcn natuiir, van onze
iighaamen en van onze zielen.
Onzez/ffc is een onftoilelyk W e e z e n , cnderfcheidcn
, gelylc men zegt, van het ligiiaara,
als heme] van aarde. Niemand onzer
. isonbekend, dat'er ietsis binnen in ons, het
welk denkt, begrypt, overdenkt, redeneert,
t w y f c l t , bevelugt, ontkcnt , uitllelt, verkieft,
verwerpt, gevoelt indnikzelenvanverfcheidenzoortvanbnitengemaaktop
de vverktiiigen
der Zinnen, eindelyk, dat in het lighaam
vrywillige daden iiitvoert. Alle deze
dingen zal zelfs de alderhartnekkigfte Twyfelaar
CScepticQs) niet ontkennen: want terwyl
liy twyfelt , of ontkent, zoo belyd liy
door dat zelve, dat hy dusdanige of twyfelende,
of ontkennende denkbeeiden heeft.
Ook is dit buken verfchil, dat deeze denkende
kraeliten , of werkingen van de wille, en
gevoelen afhangen van zekere uitwerkende
oorzaak, zekerlyk niet van Niets: zekerisliet,
dat het zelve niet kan toegefdireeven worden
aan eenigerhande ftoffe, of derzelver beweeg
i n g , ofverandering, en noodzakelyk toebe-
Jioort aan een Weezen door denken werkaaam,
het welk onftoffelyk binnen in ons is.
cn van ons ^ct/i, oi ziele genaamd word.
B y aldien aan de ftoife gevoel en bevatting
eigen was, zoo zouden daar uit alderongerymfte
gevolgen vloeyen. Elke ftam van een
boom, elke Iteen zoude eenvoelend, redelyk
fdiepzel z yn: Jiet afiiiyden van een haair
zoude niet minder gevoelig zyn als de wonde
van eene zenuwe. Ja elk ded des lighaams
zoude een voeiend fchepzel z yn , en aoor de
vpkreegene gevoeligheit denkende. En hoe,
bid ik u , zoude een zamengeftel uit ontelbare
denkende veezeltjes een eenig dier maakes
met eene eenige r eddy k e z idbe g i f t i gd: Ma
het komt voor den Ongodiften en Godifcen op
te bewyzen, dat de gtidachten eigenfchapper
z y n van de ftoJfe, op deze of gene wyzegebeeldt,
bewoogen, werkende, lydende. Daai
wy in tegendeel in de itoIFe niets zouden vinden,
dan een uitgebrdd, ondoordringelyk •
verdeelbaar, lydend Weezen. Ja zelfs dege-
K U N D E . 17 5 .
liefde tot GOD of den Evennaaften, kennilTe
yan wctenfchappen en talen, Welfpreekendleit,
Dichtkunde, Wiskunde , Godgeleerdlieit,
tot ^le welke dikwyls een onder den
meniclien bekwaam is. .Derhal\ 'en is het zeker
, dat alle gevoeligheit niet moet toegeahreeven
worden aande werktuigen, metían
de herffenen, niet aan de zoo genaamde dierlyke
geellen, niet aan eenige ftoiFe, maar
aan eeri onltoffelyk Weezen, het welk binnen
in ons IS. AlJioewel ons onbekend is, ophoedam^
e wyze deeze ziele werkt , oflyd, ofop
het Ijghaam doende is, of van het zelve word
aangedaan, zoo z y n w y ecl]ter wegens de zaak
zodanig verzeekerd, als van de Wiskundige
waarheden zelven, ten minften van die geenen,
dewelke betoogd worden doorafleiding
tot het ongerymde. Want wy bemerken
waarlyk wel de eindelyke oorzakenvan devereemgmg
der ziele met het lighaam, onkundig
:chter ' y n™ van de ivyzen en verbintenifTen,
voeligehoedanigheden, wärmte
ken, linaaken, klanken, licht, ve
niet in de ilolfe zelve, te zoeken i
voel-werktuigen, ja in de ziele ze!
ke alleen maar ziet, hoort, bevat.
den maakt. Waar heen dan de
wenden, nooit zuUen zyiiit dellof
z.clver gedaante, beweeginge, h
ook y , plaatzing, zameniiang
koude
•wen.
•eu-
;yn
1 onze gee
, deweldenkbeel
: zulken zig
enderoedanig
die
o o k z y ande:
danigheden geene zelfs niet dcTaldergeringfiie
kleine gedachte können uitlokken, ik zwygi
een fcherpzinnig verftand, een doorkneed cor
deel, eenvailgeheugen, mildadigheit, rechtdewelke
alleen van des Scheppers aldervryfte
Wenk afhangen.
Dit ontkennen wy niet dat voor het taßen
•vm Jm HEERE het zoetm moet voorgaan.
Maar dit zoeten zelfis noch verdrietig, noch
bezwaarlylt. Hy is niet vern vm ein yegelyk
van Otis. Want in hem leven wy ^ ende bewegen
om, ende zyn wy. Nochtans heeft dit onderzoek
arbcid , overdenking nodig. Deze
aanmerkmg heeft kracht tegen den Ongodiften
, dewelke tegen ons aanblaften, zeggende,
dat GOD, by aldien hy'er was, oHs
zoude ingedrukt hebben zodanige levendige
denkbeeiden van z ig, dat yder een hem zoude
können vinden en erkennen, vinäen zonder
zoekm, zelfs tegen wil en dank in hem gelooven.
Eene zoo zeer ongezonde inbeeldina
verfterktgeenirmts Imnheder ongeloovigheit.
OOD heeft den menfchen verdert met eindige
krachten van verftand, met eene bepaalde
reddykheit, welke zoo wy te redit gebnuken
, wy niet können afdwaalen, maar
G O D , Wien wy zoeken, ongetwyfdd vinden.
Voornamentíyk by aldien wy verder aanmerken
de alderkonfdgfte fchikking van ons
lighaam. Doch het zal geoorlofif zyn omit
dezdve, en de bewysdommen ,„„.
GODS aanweezen, korter te zyn, om datik
tot noch toe in dit werk van ätGeeftelyke Natmirkimde
gene gelegendheit hebbe overge-
(laagen om breeder te ontvouwen die dingen,
dewdke tot de tegenwoordige zaak dienen.
Dog op dat ook de Leezer niet nüchteren hier
zoude van daan gaan, zoo zal ikaüeenlykdie
dingen aanroetcn, dewdke milfchien eiders
niet ZLiUen voorkoomen.
Niemand zal noch dorven , noch können
ontkennen, dat de ledematen van menfchen
. - - - - - 1 en beerten aldervvdgepalt zyn voor het leven,
vaardigheit, vooraditiglieit, edelmoedigheit, | de beweeging, het gevoel , en d k van deezen
e e e om
m:
fei'-
t í " - ! '
;iiü:
Ii
¡1 ci: