N A T U U R K U N D E .
P R I N T B L A D DCCXXXIII.
1 7 3 9
Bde nu Ktet, de hant des HEEREN i, tege» «: ende gy ^ult blind z « , ende dé
Zorne met Z}en -uoor eemn tjt. Ende vm ftonden un -viel op hem donkerheU
ende dmfiermße : ende rontom gaande ^oçbt hy , die hem met de hant mochten
leiden. Hand. X I I I . vers 11.
De kracht der Ceihäd ßraalde in knishtU Paulus doar,
Vaar Ht, in heitge firyd met Elymas getretdtn.
De trots des To-uenaars fmakt door het licht der reden;
Dil, om deez' fioute daad fluks zyrt gezieht verhör.
Du teere ans nooit de h acht der waarheid te btßryden,
Om niet met Elymas des Hemds wraak te lydcn.
Ei'ñi
IN eenen godsdienlligen Tweeftryd Paolüs
ingewikkeld met Elymas, GODS iiitverkooren
werktuig met een kind des dtiivels, een
opreclit dienaar yan KRISTUS met eenen Tövenaar.
Deze wedeiftaat Paulus enBarnabas,
en tracbt met alle poging den Stadhouder
Sergius Paulus vati het gelove afte keeren vs. 8.
Paulus overwint, door liet zwaart des Geeiìes,
en kondigt den wederiliinder, gezond van
oogen zynde, ten ilraf zyner godlooze vermetelheid
, de blindheid aan : Gy zillt /¡lint
zyti, en de Zonne niet zíen voor ecnen tyt. En
zie daar, niet eerft na verlcop van eenige jaren,
niet aan een ftokoud man , niet bereeds
door andere toevallen v.wer^znw'aaRklt,, maar vari
^ aan, vate van konftenary , door de
liant GODS, die alleen wonderendoed, valt
op hem dttifiernis en donkerheid, zoo dat Ely
mas van noden heeft die hem met -
ten leyden.
. . 4
r I ic
UI I.
Hand. X IV. verlT: 8. p. ,0.
fWf een Ke\er man te Lyßren K.at onmachtig aan de •voete» , heitpel zmde vait
zym moeders l y f , die nooit en hadde gewandelt.
De^e hoorde Paalum fireekfn: wellte de oogen op hem hoUdende, ende tjende dat hf
geloove hadde om ge^ond te worden.
Zeide met grooter fiemme , Staat recht op «we voeten. Ende hy iprom op eit
wandelde. ' ^ c '
De dingen, dewdke Over dit wondervveri können gezegd worden, lees op Hand. III, 2. enz.
Hand. X IV. veriT: i j . id. t/.
f^an dezf ydele dingen bekeeren tot den letiendigen GOD, die gemaakf heeft
den hemtl, ende de aarde, ende de ^e, ende al het gene in de^ehe is.
Welkf in de -voorledene tyden alle de Heidenen heeft laten wandelen in hare wegen.
Boemi hy nochtam hem Kflven niet onbetmgdgelaten en heeft, goed doendevanden
hemel, om regen ende vnehtbare tyden geevende , mrvHllende on\e herten met
fpyzf ende •vroolykheit.
IF'IÌ^II
IW'I.
Il' 'i i :
Tot betooging van GODS beftaanlykheit
Rcbmikt de heilige Apoftel der Heidenen die
bewysredenen, dewelke ontleend worden van
Oe werken. Hy toont den Ileidenfche Lykaoniersaan,
dlt de Htmelen GODS eertvertellen,
en dat hetüitßanfilverkondigthtt 'U'erk
^yner handin. Pf. XIX. i. dat GOD äe aarde
gfmaakt heeft door zyne kracht, dat hy de luerrlt
bereit heeft door zym layshtit, enii den hemel
«itgehreyt door zyn verflant, Jerem. LI.
Ij-. Dat alle dingen, als de HEERE kval
gefchapeti wierden, en dezelve zodamgbeveßgt
zyn voor altóos in eeuwigheit. FC CXLVÍ1Í.
Î. 6. Dat GOD de himelrn met niolcken liedekt'i
en väor dt aarde regen kreyt. CXLVII. 8. Dat
GOD &Í jaar kroont met zynegoedertierendhtit,
PI LXV. II. Zoo zeer hebben van
alle tydcn zelfs aan het veraehtlie vokjedoorj
Se-
.ÍIIÍIL
1 ' „
! ' i ! i i f